C-426/20 Luso Temp

Contentverzamelaar

C-426/20 Luso Temp

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    4 november 2020
Schriftelijke opmerkingen:                    21 december 2020

Trefwoorden : arbeid en beroep; vakantie;

Onderwerp :

Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid;

Feiten:

Verzoeksters hebben in 2017 met verweerster een uitzendovereenkomst gesloten en zijn tot oktober 2019 ter beschikking gesteld van de vennootschap Inoveplástika. Verzoeksters vorderen veroordeling van verweerster tot betaling van bedragen die zij als loon op grond van de regeling inzake vakantie met behoud van loon, en als vakantiegeld ten onrechte niet zouden hebben ontvangen. Verzoekende partijen voeren aan dat zij op 1 januari van elk jaar (2018 en 2019) 22 vakantiedagen hadden verworven, en daarnaast recht hebben op twee vakantiedagen voor elke volledige maand dat zij in het aanvangsjaar van de arbeidsverhouding (2017) hebben gewerkt en op een aantal vakantiedagen in verhouding tot de gewerkte tijd in het jaar waarin die arbeidsverhouding een einde nam (2019).

Overweging:

Het geding tussen de partijen is gebaseerd op de regels van de Código do Trabalho (arbeidswetboek); hiermee is de richtlijn inzake uitzendarbeid omgezet. Wanneer een uitzendkracht in de loop van een bepaald kalenderjaar bij de inlenende onderneming begint te werken en twee of meer kalenderjaren na die datum ophoudt voor die onderneming te werken, is zijn positie anders dan die van een werknemer die rechtstreeks voor dezelfde functie in dienst is genomen. In het onderhavige geval heeft elk van de verzoekende partijen recht op 44 dagen vakantie met behoud van loon, en vakantiegeld, terwijl een werknemer die rechtstreeks in dienst is genomen en gedurende dezelfde periode precies dezelfde functie heeft uitgeoefend recht heeft op 67 dagen (in het geval van verzoekster GD) of 65 dagen (in het geval van verzoeker ES). Deze situatie – als gevolg van de toepassing van artikel 185(6) van de Código do Trabalho - lijkt rechtstreeks in strijd te zijn met artikel 3(1)f) en artikel 5(1) van de richtlijn.

Prejudiciële vraag:

Verzetten artikel 3, lid 1, onder f), en artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid zich tegen een regeling als die van artikel 185, lid 6, van de Código do Trabalho (Portugees arbeidswetboek, vastgesteld bij wet nr. 7/2009 van 12 februari 2009), volgens welke de uitzendkracht in ieder geval alleen recht heeft op vakantie met behoud van loon en op vakantiegeld in verhouding tot de bij de inlenende onderneming gewerkte tijd, ook indien de arbeidsverhouding in een bepaald kalenderjaar begint en twee of meer kalenderjaren na die datum eindigt, terwijl een werknemer die rechtstreeks door de inlenende onderneming in dienst is genomen en gedurende dezelfde periode dezelfde functie uitoefent, onder de algemene vakantieregeling valt en daardoor recht heeft op een langere periode van vakantie met behoud van loon en een hoger vakantiegeld, aangezien die vakantieperiode en dat vakantiegeld niet in verhouding staan tot de gewerkte tijd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten