C-430/14 Stretinskis

Contentverzamelaar

C-430/14 Stretinskis

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   4 november 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   21 november 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   21 december 2014
Trefwoorden: douanewetboek (CD); transacties tussen ‘verbonden personen’

Onderwerp
- Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek;
- Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Europese Commissie houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek

Verzoeker Artürs Stretinskis voert tussen 2008 en 2010 kleding in vanuit de VS om in de EU in het vrije verkeer te brengen. Voor het bepalen van de douanewaarde is verzoeker uitgegaan van de op de factuur vermelde totale prijs plus de transportkosten. Bij controle door de belastingdienst (verweerster) stelt deze vast dat de boekhoudkundige stukken niet de werkelijke waarde van de goederen weergeven. Zij ziet tevens dat de directeur van de leverancier in de VS de broer is van verzoeker, zodat sprake is van ‘verbonden personen’ in de zin van artikel 143 lid 1 sub h van uitvoeringsVo. 2454/93. De waarde van de partij wordt opnieuw vastgesteld. Verzoeker eist vernietiging van dat besluit bij de bestuursrechter, die zijn beroep verwerpt, maar in hoger beroep wordt verzoeker in het gelijk gesteld omdat het besluit onvoldoende onderbouwd is en de goederen correct volgens transactiewaarde zouden zijn aangegeven. Het punt van ‘verbonden personen’ wordt niet meegenomen omdat verzoekers broer de directeur is, niet de eigenaar van de leverancier. Dit punt is in eerste instantie niet nader onderzocht. Verweerster gaat in cassatie met name op de grond van de verbondenheid van verzoeker en leverancier.

De verwijzende LET rechter (afdeling ontvankelijkheid Hooggerechtshof) constateert dat artikel 143 lid 1 sub h ziet op transacties tussen koper en verkoper die beide natuurlijke personen zijn (want alleen dan kan van verwanten gesproken worden). Het gaat in de betrokken bepalingen echter om het vaststellen van de juiste douanewaarde en dan zou misbruik in het spel kunnen zijn wanneer beide bij de transactie betrokken natuurlijke personen enige bestuurder van de ondernemingen zijn. Hij vraagt zich af of artikel 143 lid 1 sub h van de uitvoeringsVo ook ziet op een situatie als onderhavige, en legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1) Moet artikel 143, lid 1, sub h, van verordening nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus worden uitgelegd dat het niet alleen gevallen omvat waarin de bij een transactie betrokken partijen uitsluitend natuurlijke personen zijn, maar ook gevallen waarin sprake is van familierelaties of verwantschap tussen een bestuurder van een van de partijen (rechtspersoon) en de andere bij de transactie betrokken partij (natuurlijk persoon) of een bestuurder van die partij (indien het om een rechtspersoon gaat)?
2) Zo ja, moet de rechter die de zaak behandelt, de omstandigheden van de zaak dan nader onderzoeken en nagaan welke invloed de betrokken natuurlijke persoon daadwerkelijk uitoefent op de rechtspersoon?

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten