C-430/21 PPA RS 

Contentverzamelaar

C-430/21 PPA RS 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     25 augustus 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     27 september 2021

Trefwoorden : rechtstaat; rechterlijke onafhankelijkheid; voorrang EU-recht;

Onderwerp :

•          Verdrag betreffende de Europese Unie;

•          Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

Feiten:

In april 2020 heeft de echtgenote van RS onder meer een strafklacht ingediend tegen drie magistraten (twee rechters en een openbaar aanklager), omdat deze drie personen zich schuldig zouden hebben gemaakt aan gerechtelijk misbruik (de openbaar aanklager) en ambtsmisbruik (de twee rechters). Omdat de strafklacht ook betrekking had op personen met de hoedanigheid van magistraat, werd deze klacht geregistreerd bij een afdeling van de hoogste rechterlijke instantie van Roemenië die belast is met het onderzoek naar strafbare feiten die zijn gepleegd binnen het gerechtelijk apparaat (hierna: de SIIJ). De openbaar aanklager van de SIIJ heeft op 14 april 2020 een strafprocedure ingeleid tegen de magistraten. Vervolgens heeft RS in juni 2021 bij het Roemeense College voor de rechten en vrijheden (verwijzende rechter) een klacht ingediend over de lange duur van de bij de SIIJ aanhangige strafprocedure. RS verzoekt het College een termijn te bepalen waarbinnen de aanklager van het SIIJ de procedure moet afhandelen. Om in deze zaak een beslissing te kunnen geven moet de verwijzende rechter echter de nationale bepalingen inzake het SIIJ onderzoeken. Daarbij zal die rechter ook rekening moeten houden met de criteria die het EU-Hof heeft vastgesteld in zijn arrest in de zaak C-83/19 e.a. (18 mei 2021).

Overweging:

De verwijzende rechter stelt vast dat het Grondwettelijk Hof van Roemenië in een arrest uit 2021 heeft geoordeeld dat de Roemeense Grondwet het EU-recht geen (absolute) voorrang verleent boven de Grondwet, zodat nationale rechters niet bevoegd zijn om te onderzoeken of een bij beslissing van het Grondwettelijk Hof grondwettelijk verklaarde nationale bepaling verenigbaar is met het EU-recht. In deze context vraagt de rechter zich af het EU-beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid zich ertegen verzet dat een rechter – mede gelet op het arrest van het Grondwettelijk Hof van Roemenië uit 2021 – de bepalingen inzake de oprichting en het functioneren van de SIIJ niet mag onderzoeken overeenkomstig de criteria die het EU-Hof heeft gegeven in zijn arrest in de zaak C-83/19 e.a. De verwijzende rechter moet dus kiezen tussen de toepassing van het EU-recht overeenkomstig het arrest van het EU-Hof in de zaak C-83/19 e.a. en de toepassing van het arrest van het Grondwettelijk van Roemenië uit 2021. In dat verband wil de verwijzende rechter van het EU-Hof weten of het EU-beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid zich ertegen verzet dat tegen een rechter een tuchtprocedure kan worden ingeleid wanneer hij besluit het arrest van het EU-Hof toe te passen en niet het arrest van het Grondwettelijk Hof na te leven. Verder merkt de verwijzende rechter op dat verzoeker zich bij hem heeft beklaagd over een overschrijding van de redelijke duur van de strafprocedure bij het SIIJ. De rechter zal alle omstandigheden moeten onderzoeken die ten grondslag liggen aan de (on)redelijke duur van de strafprocedure, waaronder de regelgeving van het SIIJ en de conformiteit van de werking van de SIIJ met het arrest van het EU-Hof in de zaak C-83/19 e.a. De verwijzende rechter vraagt zich af of het EU-beginsel van rechterlijke onafhankelijkheid zich ertegen verzet dat een tuchtprocedure kan worden ingesteld tegen een rechter die – op basis van de criteria uit het arrest van het EU-Hof in de zaak C-83/19 e.a. - oordeelt dat de nationale bepalingen inzake de SIIJ in strijd zijn met het EU-recht.

Prejudiciële vragen:

1) Staat het beginsel van de rechterlijke onafhankelijkheid, dat is neergelegd in artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 2 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in de weg aan een nationale bepaling als artikel 148, lid 2, van de grondwet van Roemenië, zoals uitgelegd door de Curte Constituțională (grondwettelijk hof, Roemenië) in zijn beslissing nr. 390/2021, volgens welke nationale rechters niet bevoegd zijn om te onderzoeken of een bij beslissing van de Curte Constituțională grondwettelijk verklaarde nationale bepaling verenigbaar is met het Unierecht?

2) Staat het beginsel van de rechterlijke onafhankelijkheid, dat is neergelegd in artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 2 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in de weg aan een nationale bepaling als artikel 99, onder ș), van de Roemeense wet nr. 303/2004 houdende het statuut van rechters en openbaar aanklagers, op grond waarvan een tuchtprocedure kan worden ingeleid tegen en tuchtrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd aan een rechter wegens niet-naleving van een arrest van de Curte Constituțională, wanneer die rechter dient te erkennen dat het Unierecht voorrang heeft boven de overwegingen van een beslissing van de Curte Constituțională, dus een nationale bepaling welke die rechter de mogelijkheid ontneemt om een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie toe te passen dat volgens hem voorrang heeft?

3) Staat het beginsel van de rechterlijke onafhankelijkheid, dat is neergelegd in artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 2 VEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in de weg aan een nationale rechtspraktijk die de rechter op straffe van tuchtrechtelijke gevolgen verbiedt om de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie toe te passen in strafprocedures zoals die betreffende de klacht over de redelijke duur van een strafprocedure, geregeld bij artikel 4881 van het Roemeense wetboek van strafvordering?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-83/19, C-127/19, C-195/19, C-291/19, C-355/19 en C-397/19 (Asociația „Forumul Judecătorilor din România”); C-64/16 (Associação Sindical dos Juízes Portugueses); C-216/18 PPU (Minister for Justice and Equality), C-110/15 (Nokia Italia)

Specifiek beleidsterrein: JenV, BZK

Gerelateerde documenten