C-430/22 VB e.a.

Contentverzamelaar

C-430/22 VB e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    2 september 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    19 oktober 2022

Trefwoorden: veroordeling bij verstek, kennisgeving recht nieuw proces, Europees aanhoudingsbevel

Onderwerp:

Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn

Feiten:

VB wordt beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie. Hij is echter, omdat hij tijdens het vooronderzoek is gevlucht en niet gevonden kan worden, niet in kennis gesteld van de beschuldiging tegen hem. De procedure is nog steeds aanhangig. Zij loopt al twee jaar. De meeste bewijzen zijn al verzameld. Er bestaat een zekere waarschijnlijkheid dat VB wordt veroordeeld en met name dat hij wordt veroordeeld tot een vrijheidsstraf, die hij daadwerkelijk zou moeten uitzitten. De vraag van de rechter is op welke wijze hij in zijn vonnis rekening moet houden met de door de richtlijn Richtlijn 2016/343 verplichting tot kennisgeving van de mogelijkheid de beslissing aan te vechten en het recht op een nieuw proces of een andere voorziening in rechte.

Overweging:

Artikel 8, lid 4 van de Richtlijn schrijft voor dat de lidstaten verplicht zijn hun procedures zo te organiseren dat de kennisgeving gewaarborgd wordt. Een verdachte die bij verstek wordt veroordeeld, zonder dat aan de voorwaarden lid 2 van dat artikel is voldaan, moet geïnformeerd worden over de mogelijkheid van een nieuw proces. Deze kennisgeving moet uiterlijk plaatsvinden op het tijdstip dat de veroordeelde persoon wordt aangehouden met het oog op uitvoering van de straf. Het nationale recht voorziet niet in een dergelijke kennisgeving. De vraag rijst of de rechter, wanneer hij oordeelt dat niet voldaan is aan de voorwaarden van lid 2, verplicht is om maatregelen te nemen zodat de vereiste kennisgeving geschiedt. In het kader van een Europees aanhoudingsbevel met het oog op strafexecutie, zou kunnen worden aangenomen dat de bij verstek veroordeelde persoon naar behoren is geïnformeerd over het recht op een nieuw proces. Een van de punten op het formulier betreft namelijk de kennisgeving van het recht op een nieuw proces. Echter, wordt het Europees aanhoudingsbevel naar nationaal recht niet door een rechter maar door een openbare aanklager uitgevaardigd. Bijgevolg beslist deze openbare aanklager of al dan niet voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 8, lid 2 van de Richtlijn. Hiermee is niet voldaan aan de voorwaarde – uit eerdere rechtspraak – dat een rechterlijke controle vereist is. De verwijzende rechter overweegt voorts dat uit de bewoordingen van de richtlijn een recht op een nieuw proces volgt, in tegenstelling tot het nationale recht dat voorziet in een afzonderlijke procedure om te beslissen of aan de voorwaarden voor een nieuw proces is voldaan. In deze context, stelt de verwijzende rechter twee prejudiciële vragen aan het EU-Hof over de uitleg van artikel 8, lid 4 van de Richtlijn.

Prejudiciële vragen C-430/22

Moet artikel 8, lid 4, tweede volzin, van richtlijn 2016/343 aldus worden uitgelegd dat het de nationale rechter die de verdachte bij verstek veroordeelt zonder dat aan de voorwaarden van artikel 8, lid 2, van deze richtlijn is voldaan, verplicht om uitdrukkelijk te wijzen op het krachtens artikel 9 van die richtlijn aan de verdachte toekomende recht op een nieuw proces, opdat de verdachte later, met name bij zijn aanhouding met het oog op de uitvoering van de straf, in kennis kan worden gesteld van dat recht? De vraag rijst in verband met het feit dat in het nationale recht niet is bepaald dat een bij verstek veroordeelde persoon bij zijn aanhouding met het oog op de uitvoering van de straf in kennis moet worden gesteld van zijn recht op een nieuw proces. Het nationale recht voorziet evenmin in de tussenkomst van een rechter bij de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel met het oog op de uitvoering van de straf.

Moet artikel 8, lid 4, tweede volzin, van richtlijn 2016/343, en met name de woorden „eveneens worden geïnformeerd over de mogelijkheid de beslissing aan te vechten en het recht op een nieuw proces of een andere voorziening in rechte, overeenkomstig artikel 9”, aldus worden uitgelegd dat de verdachte in kennis moet worden gesteld van een officieel erkend recht op een nieuw proces, of moet de verdachte in kennis worden gesteld van het recht om een dergelijk verzoek om een nieuw proces in te dienen waarbij vervolgens nog de gegrondheid van het verzoek moet worden beoordeeld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: LPG Tankwagens (C-120/19), IR (C-569/20), ZB PPU (C-627/19)

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten