C-431/16

Contentverzamelaar

C-431/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   7 oktober 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       23 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   23 november 2016

Trefwoorden: sociale zekerheid (pensioenen); vrij verkeer personen (Zwitserland)

Onderwerp: - Overeenkomst respectievelijk Besluit Europese Gemeenschap en haar lidstaten – Zwitserland over het vrije verkeer van personen;

- Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Pb 1971, L 149);
- Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Pb 2004, L 166).

Verzoeker, geboren 1943, voormalig mijnbouwelektricien, heeft sinds 1998 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een niet-beroepsmatige ziekte. Voor het bepalen van de hoogte van de uitkering is enkel rekening gehouden met premieafdracht in SPA, wegens zijn leeftijd (55+) wettelijk verhoogd met 20%. Sinds 2008 (pensioengerechtigd) ontvangt hij een ouderdomspensioen van het verplichte ZWI socialezekerheidsstelsel, conform Vo. 1408/71 berekend op grond van premieafdracht in ZWI. Op 06-02-2015 start verweerder INSS (de SPA SVB) een herzieningsprocedure ten aanzien van de 20% aanvulling en trekt per 01-02-2015 die aanvulling in met verzoek om terugbetaling van de aanvulling over de nog niet verjaarde periode (vanaf 2011). Verweerder stelt dat de aanvulling onverenigbaar is met het ZWI pensioen. Verzoeker start een procedure en wordt 28-09-2015 in het gelijk gesteld; de rechter acht die aanvulling niet onverenigbaar omdat krachtens zowel Vo. 1408/71 als Vo. 883/2004 de SPA wet moet hebben vastgesteld dat bij de vraag of er sprake is van onverenigbaarheid rekening moet worden gehouden met uitkeringen en inkomsten uit het buitenland. Zo’n bepaling bestaat in het SPA recht echter niet. Verweerder gaat daarop in beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende SPA rechter (Hoogste rechter van Castilla en Léon) schetst de achtergrond van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De aanvulling van 20% is ingesteld wegens de bijzondere moeilijkheid voor mensen ouder dan 55 jaar om werk te vinden in een ander beroep dan hetgeen zij steeds hebben uitgeoefend en waarvoor zij volledig en blijvend arbeidsongeschikt zijn verklaard. Die uitkering is onverenigbaar met het verrichten van ander werk en wordt opgeschort in geval een werknemer ander werk vindt. De aanvulling wordt (volgens rechtspraak van de hoogste SPA rechter) ook opgeschort wanneer ouderdomspensioen wordt genoten, omdat die uitkering in de plaats komt van inkomen uit werk. Om dezelfde reden heeft de verwijzende rechter eerder de 20% aanvulling onverenigbaar geacht met ontvangst van pensioen uit een andere EULS (of i.c. ZWI). In de SPA rechtspraak is hierover geen overeenstemming; een verzoek tot cassatie in het belang der wet heeft de hoogste rechter afgewezen omdat de uitspraak in lijn met zijn rechtspraak is. De verwijzende rechter heeft in een ander arrest de anticumulatiebepalingen van Vo. 1408/71 toegepast. De verwijzende rechter vraagt zich af of bij de toegepaste regelgeving in casu ook sprake is van een anticumulatiebepaling en legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

a) Moet worden aangenomen dat een nationale regeling als die van artikel 6, lid 4, van koninklijk besluit 1646/1972 van 23 juni 1972, die bepaalt dat de aanvulling van 20% van de pensioengrondslag voor personen ouder dan 55 jaar die volledig en blijvend ongeschikt zijn verklaard voor de uitoefening van hun reguliere beroep “wordt opgeschort gedurende de periode dat de werknemer arbeid verricht”, een anticumulatiebepaling is in de zin van de artikelen 12, 46 bis, 46 ter en 46 quater van verordening (EEG) nr. 1408/71 en de artikelen 5, 53, 54 en 55 van verordening (EG) nr. 883/2004, rekening houdend met het feit dat het Spaanse Tribunal Supremo heeft geoordeeld dat de in die nationale regeling vastgestelde onverenigbaarheid niet alleen van toepassing is op het verrichten van werk maar ook op de ontvangst van een ouderdomspensioen?

b) Als de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten dan artikel 46 bis, lid 3, onder a) van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 53, lid 3, onder a) van verordening (EG) nr. 883/2004 in die zin worden uitgelegd dat een anticumulatiebepaling enkel kan worden toegepast met betrekking tot de aan de orde zijnde uitkering en een uitkering van een andere lidstaat van de Europese Unie of Zwitserland, wanneer er een nationale wettelijke bepaling bestaat die uitdrukkelijk de onverenigbaarheid vaststelt van socialezekerheidsuitkeringen bij invaliditeit, bij ouderdom of aan nabestaanden, zoals de uitkering die hier aan de orde is, met de uitkeringen of inkomsten die door de begunstigde in het buitenland zijn verkregen? Of kan de anticumulatiebepaling worden toegepast op pensioenen van een andere lidstaat van de Europese Unie of Zwitserland, conform artikel 12 van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 5 van verordening (EG) nr. 883/2004, ondanks het feit dat er geen uitdrukkelijke bepaling in de wet is opgenomen, maar de nationale rechtspraak een uitlegging hanteert die uitgaat van onverenigbaarheid van de aan de orde zijnde uitkering met een Spaans nationaal ouderdomspensioen?

c) Als het antwoord op de vorige vraag luidt dat de Spaanse anticumulatiebepaling (met de uitbreiding daarvan via de rechtspraak) kan worden toegepast op de onderhavige zaak, ondanks het feit dat er geen uitdrukkelijke wettelijke bepaling bestaat die uitkeringen of inkomsten in het buitenland in aanmerking neemt, moet dan de aanvulling van 20 % die werknemers krachtens de Spaanse wetgeving inzake de sociale zekerheid ontvangen die volledig en blijvend arbeidsongeschikt zijn verklaard voor de uitoefening van hun reguliere beroep en ouder zijn dan 55 jaar, zoals hierboven beschreven, worden beschouwd als een uitkering van dezelfde aard als of van andere aard dan een ouderdomspensioen van het Zwitserse socialezekerheidsstelsel? Heeft de definitie van de verschillende takken van de sociale zekerheid in artikel 4, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 883/2004 communautaire strekking, of moet de definitie worden gevolgd die in de nationale wetgeving aan elke concrete uitkering is gegeven? Indien de definitie communautaire strekking heeft, moet dan de aanvulling van 20 % van de berekeningsgrondslag van de uitkering voor volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid, welke aanvulling onderwerp is van deze procedure, worden beschouwd als een invaliditeitsuitkering of als een werkloosheidsuitkering? Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de aanvulling op de uitkering wegens volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid voor het reguliere beroep is gebaseerd op de moeilijkheid voor mensen ouder dan 55 jaar om ander werk te vinden, en dat daarom de uitbetaling van deze aanvulling wordt stopgezet wanneer de begunstigde arbeid verricht.

d) Als beide uitkeringen worden beschouwd als van dezelfde aard en daarbij wordt overwogen dat noch voor de bepaling van het bedrag van de Spaanse arbeidsongeschiktheidsuitkering, noch voor dat van de aanvulling daarop, tijdvakken van pensioenafdracht in een andere lidstaat in aanmerking zijn genomen, moet dan worden aangenomen dat de aanvulling van 20 % van de berekeningsgrondslag van de Spaanse uitkering wegens volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid een uitkering is waarop de anticumulatiebepalingen van toepassing zijn, omdat het bedrag onafhankelijk is van de duur van de tijdvakken van verzekering of wonen, in de zin van artikel 46 ter, [lid 2, onder a)], van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 54, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 883/2004? Kan de anticumulatiebepaling worden toegepast hoewel deze uitkering niet genoemd wordt in deel D van bijlage IV bij verordening (EEG) nr. 1408/71, noch in bijlage IX bij verordening (EG) nr. 883/2004?
e) Als de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, is dan de regel van toepassing van artikel 46 bis, lid 3, onder d), van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 53, lid 3, onder d), van verordening (EG) nr. 883/2004, die bepaalt dat de Spaanse socialezekerheidsuitkering slechts kan worden verminderd “ten belope van het bedrag van de uitkeringen die verschuldigd zijn krachtens de wetgeving” van de andere staat, in dit geval Zwitserland?

f) Als beide uitkeringen worden beschouwd als van verschillende aard, en wanneer in aanmerking wordt genomen dat niet vaststaat dat Zwitserland een anticumulatiebepaling toepast, kan dan krachtens artikel 46 quater van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 55 van verordening (EG) nr. 883/2004 de vermindering in haar geheel worden toegepast op de aanvulling van 20 % van de Spaanse uitkering wegens volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid, of moet de vermindering worden gesplitst of naar verhouding in aanmerking worden genomen? Moet in beide gevallen de maximale vermindering worden toegepast van artikel 46 bis, lid 3, onder d) van verordening (EEG) nr. 1408/71 en artikel 53, lid 3, onder d), van verordening (EG) nr. 883/2004, volgens welke de Spaanse socialezekerheidsuitkering slechts kan worden verminderd “ten belope van het bedrag van de uitkeringen die verschuldigd zijn krachtens de wetgeving” van de andere staat, in dit geval Zwitserland?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-114/13 Bouman;

Specifiek beleidsterrein: SZW