C-432/15 Baštová
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 1 oktober 2015 Concept schriftelijke opmerkingen: 17 oktober 2015 Schriftelijke opmerkingen: 17 november 2015 Trefwoorden: btw (paardenwedrennen) Onderwerp Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Verzoekster Pavlína Baštová heeft een eenvoudig landbouwbedrijf en daarnaast exploiteert zij een renstal (fokken/trainen van renpaarden). Haar stal heeft een capaciteit van 25 paarden die voor het grootste deel in 2010 volledig bezet is. De meeste paarden zijn van haarzelf maar er staan er ook van andere eigenaars die zij op contractbasis traint en verzorgt. Verzoekster ontvangt ook prijzengeld voor prestaties bij de wedrennen. Zij beschouwt het verstrekken van paarden voor een wedren als een belastbare handeling (dienst onder bezwarende titel) en berekent daarvoor btw van 10 %. Het laten deelnemen van de paarden aan rennen, met inbegrip van de voorbereiding beschouwt zij als een onderdeel van haar economische activiteit. Het succes van de paarden verhoogt ook de waarde van haar diensten als trainer (reclame) en heeft een gunstige invloed op de prijs van de door haar verkochte paarden. Zij heeft daarnaast twee oude, niet meer actieve renpaarden die voor agrotoerisme en training van jonge paarden worden ingezet, plus fokmerries met veulens. Voor het vierde kwartaal 2010 vraagt zij integrale btw-aftrek op alle belastbare goederenleveringen en diensten, en rekent zij het verlaagde tarief (10%) voor alle diensten in het kader van ‘exploitatie van een renstal’ die zij aan derden doorberekent. Verweerster (belastingdienst) accepteert haar btw-aftrek niet voor wat betreft de deelname aan wedrennen door verzoeksters eigen paarden; dit is volgens verweerster geen belastbare handeling met recht op aftrek. Verweerster gaat evenmin akkoord met het verlaagde tarief. In bezwaar krijgt verzoekster slechts gedeeltelijk gelijk; zij gaat in beroep bij de Rb Pilsen die haar verzoek toewijst (06-11-2013) en de zaak terugstuurt naar verweerster. Verweerster stelt vervolgens cassatieberoep in. De verwijzende TSJ rechter (hoogste bestuursrechter) moet de vraag beantwoorden of de terbeschikkingstelling van een paard door de eigenaar ervan aan de organisator van een wedren moet worden beschouwd als een „dienst onder bezwarende titel” in de zin van de btw-RL. Het HvJEU heeft hiervoor al eens richtsnoeren gegeven maar de feiten verschillen te zeer. Winst bij wedrennen is voorwaardelijk: enkel het paard dat een bepaalde prestatie levert en de wedstrijdvoorwaarden vervult, wint een prijs. Die voorwaardelijkheid verhindert volgens de verwijzende rechter dat er sprake is van de verrichting van een dienst onder bezwarende titel. Het recht op aftrek mag niet volledig afhangen van het prestatieniveau van het paard. Hij haalt ook rechtspraak van het HvJEU aan waarin het Hof aangeeft dat diensten die samenhangen met sportbeoefening of lichamelijke opvoeding zo veel als mogelijk als een geheel moeten worden beschouwd (C-55/14 Luc Varenne). Om de zaak te kunnen beslissen stelt hij het HvJEU de volgende vragen: 1.a Verricht de btw-plichtige eigenaar van een paard die dit paard aan de organisator van een wedren ter beschikking stelt met het oog op deelname van dat paard aan de wedren een dienst onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en dus een belastbare handeling? 1.b Zo ja, moet het in deze wedren behaalde prijzengeld (met dien verstande dat niet elk deelnemend paard prijzengeld wint), de dienst die bestaat in de mogelijkheid om het paard te laten deelnemen die door de wedrenorganisator aan de eigenaar van het paard wordt geboden, of een andere tegenprestatie worden beschouwd als de tegenprestatie? 1.c Zo nee, volstaat die omstandigheid op zich om de aftrek te verminderen van de btw betaald op de belastbare prestaties die zijn ontvangen en gebruikt voor de voorbereiding van de eigen paarden van de fokker/trainer op wedrennen, of moet de deelname van een paard aan een wedren worden beschouwd als een onderdeel van de economische activiteit van een persoon die actief is op het gebied van het fokken en trainen van zijn eigen renpaarden en die van andere eigenaars, en moeten de uitgaven voor het fokken en laten deelnemen aan wedrennen van zijn eigen paarden worden meegerekend in de bedrijfskosten van zijn economische activiteit? Indien dat deel van de vraag bevestigend moet worden beantwoord: moet het prijzengeld worden opgenomen in de maatstaf van heffing en btw worden betaald, of heeft dit inkomen geen invloed op de maatstaf van heffing voor de btw? 2.a Indien voor btw-doeleinden verschillende deeldiensten moeten worden beschouwd als één handeling, aan de hand van welke criteria moet dan hun onderlinge verhouding worden bepaald en dus of zij evenwaardige prestaties zijn dan wel zich tot elkaar verhouden als hoofddienst en accessoire dienst? Bestaat er een hiërarchie tussen deze criteria wat betreft volgorde en gewicht? 2.b Moet artikel 98 van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde juncto bijlage III bij die richtlijn aldus worden uitgelegd dat een dienst niet onder het verlaagde tarief kan vallen wanneer hij is samengesteld uit twee deelprestaties die voor btw-doeleinden als een enkele prestatie moeten worden beschouwd, die prestaties evenwaardig zijn, en een ervan afzonderlijk niet valt onder een van de categorieën die zijn neergelegd in bijlage III bij richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde? 2.c Indien vraag 2b bevestigend moet worden beantwoord: verzet de combinatie van de deeldienst houdende verstrekking van het recht op gebruik van sportaccommodatie en de deeldienst van het trainen van renpaarden zich er in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding tegen dat deze dienst in zijn geheel onder het verlaagde btw-tarief valt zoals bedoeld in punt 14 van bijlage III bij richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde? 2.d Indien toepassing van het verlaagde btw-tarief niet is uitgesloten op grond van het antwoord op vraag 2c, wat is dan de invloed op de indeling onder het relevante btw-tarief van de omstandigheid dat de belastingplichtige naast de dienst houdende verstrekking van het gebruik van sportaccommodatie en de dienst als trainer ook stalling, voeding en andere paardenverzorging verstrekt? Moeten al deze deelprestaties voor btw-doeleinden worden beschouwd als één geheel dat op dezelfde wijze wordt belast? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-392/11 Field Fisher Waterhouse; C-653/11 Newey; C-42/14 Wojskowa Agencja Mieszkaniowa w Warszawie ; C-55/14 Luc Varenne; Specifiek beleidsterrein: FIN