C-433/21 en C-434/21 Contship Italia e.a.

Contentverzamelaar

C-433/21 en C-434/21 Contship Italia e.a.

Prejudiciële gevoegde hofzaken

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    20 oktober 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    6 december 2021

Trefwoorden : belastingen; (beursgenoteerde) vennootschappen; brievenbusmaatschappijen;

Onderwerp :

artikelen 18 en 49 VWEU (non-discriminatie en vrijheid van vestiging);

Feiten:

De feiten en de motivering van zaak C-434/21 zijn vergelijkbaar met zaak C-433/21 en worden hierna gezamenlijk beschreven. De vennootschap Borgo Supermercati (hierna: Borgo) had in het belastingjaar 2005 het volledig maatschappelijk kapitaal van de vennootschap Mika in handen. Borgo stond onder zeggenschap van een aan de Duitse beurs genoteerde vennootschap. De Italiaanse belastingdienst heeft t.a.v. Borgo een naheffingsaanslag vastgesteld. Borgo heeft hierop beroep ingesteld bij de belastingrechter in eerste aanleg. Dat beroep werd verworpen. Borgo heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Commissione tributaria regionale della Liguria. Het hoger beroep werd deels toegewezen. Volgens de beslissing in tweede aanleg was op het betrokken belastingjaar de versie van artikel 30 van toepassing die gold vóór de wetswijziging van wet nr. 296 van 2006, die voorschreef dat uitsluitend beursgenoteerde vennootschappen op Italiaanse markten van de regeling inzake brievenbusmaatschappijen waren uitgesloten. Desalniettemin heeft de rechter in tweede aanleg geoordeeld dat op grond van het redelijkheidsbeginsel ook Borgo van de regeling inzake brievenbusmaatschappijen moest worden uitgesloten omdat zij een dochteronderneming was van een aan de Duitse beurs genoteerde vennootschap. Eveneens op grond van het redelijkheidsbeginsel heeft hij het bedrag van het belastbare inkomen van Borgo verlaagd ten opzichte van het in de naheffingsaanslag vastgestelde inkomen. Op basis van het criterium van de “participation exemption” (vrijstelling van inkomsten uit deelnemingen), dat is vastgelegd in artikel 89 van presidentieel besluit nr. 916 van 22 december 1986, werd uit het belastbare inkomen van Borgo een percentage dividenden uit deelnemingen die zij in bezit had, verwijderd. De belastingdienst heeft tegen de beslissing van de Commissione tributaria regionale della Liguria cassatieberoep ingesteld. Contship Italia, die ondertussen Borgo Supermercati had overgenomen, heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel beroep ingesteld.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af of artikel 30(1) in de versie die gold vóór de wetswijziging van wet nr. 296 van 2006, verenigbaar is met artikelen 18 en 49 VWEU. Die twijfel kan niet worden weggenomen door een Unierechtconforme uitlegging van de nationale regeling. Ten eerste is de betrokken bepaling geformuleerd in strikte bewoordingen volgens welke uitdrukkelijk alleen beursgenoteerde vennootschappen op Italiaanse markten van de regeling inzake brievenbusmaatschappijen worden uitgesloten. Ten tweede kan er geen eenduidig antwoord worden gegeven op de vraag of artikel 30(1) verenigbaar is met de artikelen 18 en 49 VWEU. Ten derde rekent alleen de bij wet nr. 296 van 2006 gewijzigde versie van artikel 30 ook vennootschappen die zeggenschap uitoefenen over beursgenoteerde vennootschappen en vennootschappen waarover die beursgenoteerde vennootschappen zeggenschap uitoefenen, tot de vennootschappen die van de regeling inzake brievenbusmaatschappijen zijn uitsloten. 

Prejudiciële vragen voor beide zaken zijn identiek

Staan artikel 18 VWEU (ex artikel 12 VEG) en artikel 49 VWEU (ex artikel 43 VEG) in de weg aan een nationale regeling als die in artikel 30, lid 1, punt 5, van wet nr. 724 van 23 december 1994, in de ratione temporis toepasselijke versie die gold vóór de wetswijziging van wet nr. 296 van 27 december 2006, die van de regeling ter bestrijding van belastingontwijking middels lege vennootschappen – volgens welke regeling minima voor inkomsten en opbrengsten worden vastgesteld die gerelateerd zijn aan bepaalde activa, en het niet bereiken van die minima een aanwijzing vormt dat de vennootschap geen activiteiten ontplooit en tot gevolg heeft dat een fictief belastbaar inkomen wordt vastgesteld – uitsluitend vennootschappen en entiteiten uitsluit waarvan de aandelen worden verhandeld op Italiaanse gereglementeerde markten, en niet tevens vennootschappen en entiteiten waarvan de aandelen worden verhandeld op buitenlandse gereglementeerde markten, alsmede vennootschappen die, ook indirect, zeggenschap hebben over of onder de zeggenschap staan van die beursgenoteerde vennootschappen en

lichamen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-385/00; C-385/12; C-279/93; Commissie/Duitsland C-591/13; Commissie/Denemarken C-261/11; Daily Mail C-81/87; C-66/14 Finanzamt Linz; CA Group Holding BV C-39/13– C-41/13; X Holding C-337/08; C-196/04 Cadbury Schweppes plc, Cadbury Schweppes Overseas Ltd; C-106/77; Factortame C-213/89.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal