C-434/22 Latvijas valsts mezi

Contentverzamelaar

C-434/22 Latvijas valsts mezi

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    31 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    17 oktober 2022

Trefwoorden: milieueffectbeoordeling, speciale beschermingszone van Europees belang

Onderwerp:

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna

Feiten:

Het natuurreservaat „Ances purvi un meži” is een speciale beschermingszone van Europees belang (Natura 2000). Op 31 juli 2019 heeft verzoekster, de naamloze vennootschap Latvijas valsts meži de Letse milieudienst verzocht om een eerste milieueffectbeoordeling en om de vaststelling van technische normen inzake de tenuitvoerlegging van de voorgenomen activiteiten in een plan met maatregelen ter voorkoming van bosbranden. Dit plan voorziet onder meer in de kap van bomen, om op de lange termijn de bescherming tegen bosbranden in het natuurreservaat te verbeteren en zo te garanderen dat eventuele bosbranden tijdig en doeltreffend worden voorkomen en geblust. De milieu-autoriteiten oordelen dat op de activiteit van verzoekster niet de milieueffectbeoordelingsprocedure van toepassing was, maar wel de procedure voor de beoordeling van speciale beschermingszones van Europees belang. Verzoekster deelde vervolgens mee dat het plan niet uitgevoerd zou worden en dat de procedure voor de beoordeling van speciale beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) derhalve niet zou worden toegepast. Bij inspectie in januari 2021, is vastgesteld dat verzoekster bomen had gekapt in een gebied van het natuurreservaat waarbij de natuurwegen werden verbreed. De inspecterende autoriteit verplicht verzoekster bij (voorlopige) beslissing om de negatieve gevolgen van de uitgevoerde activiteit te beperken door gekapte dennen achter te laten opdat de natuurlijke afbraak van dat hout de ontwikkeling van beschermde insecten zou bevorderen. Verzoekster heeft deze beslissing zonder succes aangevochten bij de directeur-generaal van de autoriteit. Verzoekster heeft vervolgens bij de bestuursrechter in eerste aanleg (de verwijzende rechter) een vordering ingesteld tot vernietiging van de genoemde beslissing. Verzoekster verklaart dat zij alleen toegelaten, wettelijk vereiste activiteiten heeft verricht – waaronder onderhoud – die niet zijn onderworpen aan de procedure voor de beoordeling van de speciale beschermingszone van Europees belang (Natura 2000).

Overweging:

De verwijzende rechter verlangt duidelijkheid over de vraag of de activiteit die verzoekster verricht een activiteit is waarop overeenkomstig artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG de beoordelingsprocedure voor speciale beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) van toepassing is. Voorts, overweegt de verwijzende rechter, dat in deze zaak ook ter discussie staat of verzoekster uitsluitend onderhoud heeft verricht van de bestaande natuurwegen of dat zij ook nieuwe natuurwegen heeft aangelegd. Allereerst, past de verwijzende rechter Richtlijn 2011/92 toe om te onderzoeken of de activiteit die verzoekster verricht onder het begrip “plan” of “project” valt in de zin van artikel 6, lid 3 van Richtlijn 92/43/EEG. Eerdere rechtspraak van het Hof en toelichting van de Europese Commissie bieden de verwijzende rechter geen uitsluitsel. De rechter overweegt dat bepaald moet worden of die activiteit direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied in de zin van artikel 6, lid 3 van richtlijn 92/43/EEG. Een activiteit die nodig is voor beheer of herstel van habitats, is namelijk uitgezonderd van de milieueffectbeoordeling. Indien deze activiteit niet nodig is voor herstel of beheer, vraagt de rechter zich af of de beoordeling moet worden verricht ondanks dat de verplichting om maatregelen te treffen ter bescherming tegen bosbranden aan verzoekster is opgelegd bij de nationale wetgeving. In deze context stelt de verwijzende rechter prejudiciële vragen aan het Hof.

Prejudiciële vragen:

1) Heeft het begrip ,project’ in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna eveneens betrekking op de activiteiten die in een bosgebied worden verricht om het onderhoud te verzekeren van de daar aanwezige bosinfrastructuurinstallaties ter bescherming tegen bosbranden, overeenkomstig de eisen inzake bescherming tegen bosbranden die zijn vastgesteld in de toepasselijke regelgeving?

2) Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord, dient dan te worden geoordeeld dat de activiteiten die in een bosgebied worden verricht om het onderhoud te verzekeren van de daar aanwezige bosinfrastructuurinstallaties ter bescherming tegen bosbranden, overeenkomstig de eisen inzake bescherming tegen bosbranden die zijn vastgesteld in de toepasselijke regelgeving, voor de toepassing van artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna een project vormen dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, zodat de beoordelingsprocedure inzake speciale beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) voor dergelijke activiteiten niet hoeft plaats te vinden?

3) Indien de tweede prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord, volgt dan uit artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna een verplichting om ook een beoordeling te verrichten van die plannen en projecten (activiteiten) die geen direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van het gebied maar wel significante gevolgen kunnen hebben voor de beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) en die desalniettemin worden uitgevoerd in overeenstemming met de nationale regelgeving teneinde te waarborgen dat wordt voldaan aan de eisen inzake de bescherming tegen en bestrijding van bosbranden?

4) Indien de derde prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord, mag die activiteit dan worden voortgezet en aangevuld voordat de beoordelingsprocedure inzake de speciale beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) ex post plaatsvindt?

5) Indien de derde prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord, zijn de bevoegde autoriteiten dan verplicht om, teneinde mogelijke significante gevolgen te voorkomen, te eisen dat de schade wordt hersteld en maatregelen te nemen indien de omvang van die gevolgen tijdens de beoordelingsprocedure inzake de speciale beschermingszones van Europees belang (Natura 2000) niet is

beoordeeld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-127/02 (Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee), C-226/08 (Stadt Papenburg/Bundesrepublik Deutschland), C-241/08 (Commissie/Duitsland)

Specifiek beleidsterrein: LNV

Gerelateerde documenten