C-435/18 Otis Gesellschaft e.a.

Contentverzamelaar

C-435/18 Otis Gesellschaft e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    17 augustus 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    03 oktober 2018

Trefwoorden: mededinging;

Onderwerp:

-           VWEU artikel 101;


Feiten:

Op 21.02.2007 legde de Commissie een geldboete van in totaal €992.000.000 op aan gedaagden sub 1, 2, 3 en 4 wegens hun deelname aan kartels betreffende de installatie en het onderhoud van liften en roltrappen. Eiser sub 1, het Land Oberösterreich, vordert van de vijf gedaagden betaling van €2.059.064,21 vermeerderd met rente, en vaststelling van de aansprakelijkheid van gedaagden voor alle schade en andere financiële nadelen die het gevolg zijn van hun kartelpraktijken. Eiser sub 1 verstrekte aan een groot aantal personen stimuleringsleningen voor de uitvoering van bouwprojecten. Een stimuleringslening biedt een subsidieaanvrager de mogelijkheid om tegen een gunstige prijs externe financiering te verkrijgen, door toepassing van een lagere rente. De kosten die de subsidieaanvragers aan gedaagden hebben betaald voor de installatie van liften, zijn op basis van dat percentage gesubsidieerd. Door de verhoogde prijzen van de karteldeelnemers was ook de verleende steun met hetzelfde percentage hoger dan deze zonder de kartelafspraken zou zijn geweest. Gedaagden argumenteren daarentegen dat eiser sub 1 niet aan het “relativiteitsvereiste” voldoet. Het kartelverbod heeft niet tot doel subsidiërende instanties te beschermen die niets met de mededinging te maken hebben. De rechter in eerste aanleg verwierp de vordering van eiser sub 1 bij tussenvonnis. De rechter in hoger beroep bevestigde voornoemde uitspraak slechts voor zover de rechter in eerste aanleg de vaststelling van de aansprakelijkheid voor reeds ontstane schade had afgewezen. Voor het overige vernietigde hij de uitspraak van de rechter in eerste aanleg en verwees hij de zaak terug naar die rechter. Hij ging ervan uit dat het kartelverbod ook strekt tot bescherming van de financiële belangen van degenen die extra kosten moeten dragen als gevolg van de verstoring van de marktverhoudingen. Tegen die uitspraak hebben gedaagden beroep in cassatie ingesteld bij de verwijzende rechter.


Overweging:

Publiekrechtelijke lichamen die op grond van wettelijke voorschriften subsidie verlenen, zijn met betrekking tot de gesubsidieerde producten geen concurrenten, leveranciers of afnemers. Anderzijds wordt door de door hen verstrekte subsidie de markt in niet onaanzienlijke mate beïnvloed. Dit doet echter niets af aan het feit dat hun verlies uiteindelijk enkel het gevolg is van de schade van een directe marktdeelnemer, die zich als gevolg van de buitensporige kosten genoodzaakt ziet een te hoge (stimulerings-)lening aan te gaan. De vraag rijst dan ook of het beginsel dat eenieder schadevergoeding van een karteldeelnemer kan eisen, ook van toepassing is op personen die, ook al zijn zij van wezenlijk belang voor de markt, zelf geen marktdeelnemers zijn in de hoedanigheid van leverancier of afnemer, en wier schade uitsluitend het gevolg is van de schade die een rechtstreeks geraakte partij heeft geleden.


Prejudiciële vragen:

Dienen artikel 85 EG-Verdrag en artikel 81 EG respectievelijk artikel 101 VWEU aldus te worden uitgelegd dat het, om de volle werking van die bepalingen en de praktische werking van het uit die bepalingen voortvloeiende verbod te waarborgen, noodzakelijk is dat van karteldeelnemers ook schadevergoeding  moet kunnen worden gevorderd door personen die niet als leverancier of afnemer actief zijn op de door een kartel beïnvloede relevante product- en geografische markt, maar die uit hoofde van de wettelijke voorschriften subsidie verstrekken in de vorm van leningen tegen gunstige voorwaarden aan afnemers van producten die op de door het kartel getroffen markt worden aangeboden, waarbij de schade bestaat uit het feit dat het op basis van een bepaald percentage van de productkosten verstrekte bedrag van de lening hoger was dan zonder de kartelovereenkomst het geval was geweest, zodat zij deze bedragen niet

winstgevend konden investeren?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Courage Ltd Crehan C-453/99; Manfredi tegen Lloyd Adriático Assicuriazioni C-295/04 t/m C-298/04; Pfleiderer AG tegen Bundeskartellamt C-360/09; Kone AG e.a. tegen ÖBB Infrastruktur AG C-557/12;

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten