C-436/13 E
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossie van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 26 september 2013 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 12 oktober 2013 Schriftelijke opmerkingen: 12 november 2013 Trefwoorden: EEX (beslissingen in huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid)
Onderwerp Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27-11-2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Pb L 338, blz. 1)
De zaak is voorgelegd met verzoek om toepassing van de spoedprocedure maar dat verzoek is door het Hof niet ingewilligd. Het gaat om kind S, geboren 2005, voor wie het bezoekrecht van de vader bepaald moet worden. Het probleem is het vaststellen welke rechter ten gronde bevoegd is. De vader (verzoeker E, het Hof heeft de namen geanonimiseerd) is SPA onderdaan, moeder B is Britse. Het paar woonde in SPA tot de scheiding in 2009. In 2010 haalt moeder het kind naar het VK. Partijen hebben toen een poging gedaan het co-ouderschap te regelen, maar vader E begint in maart 2010 in SPA een procedure, trekt die weer in, partijen praten weer en in april sluiten zij een overeenkomst die alleen door vader E wordt ondertekend. In juni legt vader E de zaak opnieuw aan de rechter voor. Moeder B reist in juli met S naar SPA, wordt daar gearresteerd waarna E de zorg voor S overneemt. Moeder B start een procedure in het VK, waar het High Court of Justice of England and Wales (HCJ) beslist dat S zijn gewone verblijfplaats in VK heeft en dat de gerechten van VK bevoegd zijn om uitspraken in de zaak te doen. Hij spreekt ook het bevel aan vader E uit het kind terug te brengen. Er wordt weer overlegd tussen de ex-echtelieden en op 20 oktober wordt een nieuwe overeenkomst opgesteld waarin de zorg voor S wordt opgedragen aan moeder B, en omgangsrecht aan vader E. Deze overeenkomst is rechtsgeldig gesloten en bekrachtigd door een homologatievonnis van het gerecht in Torrox/SPA. Maar moeder B stelt in december 2010 een procedure in waarin zij hoopt een beschikking betreffende de verblijfplaats te krijgen, maar als vader E de beschikkingen betekend krijgt eist deze tenuitvoerlegging van het SPA vonnis. In december 2011 geeft de moeder toe dat zij de bevoegdheid van de SPA gerechten heeft erkend en dat zij zich niet langer zou verzetten tegen tenuitvoerlegging van het SPA vonnis, maar zij stelde wel voornemens te zijn de Rb Torrox te verzoeken om de geprorogeerde rechtsmacht aan de VK-gerechten over te dragen (zoals geregeld in art. 15 Vo.), welk voornemen zij in februari 2012 uitvoert. De Rb Torrox wijst het verzoek af zonder E over deze procedure in kennis te stellen. Moeder B gaat dan opnieuw naar de HCJ om de bevoegdheid van de VK-gerechten te laten vaststellen. In februari 2013 wijst de HCJ dit toe waarna vader E toestemming vraagt en krijgt om in hoger beroep te gaan.
De verwijzende VK-rechter meent dat de zaak aan het HvJEU moet worden voorgelegd om een definitief antwoord te krijgen op de uitleggingsvragen over de artikelen 12 en 15 van de Vo. De vragen luiden als volgt: 1. Wanneer volgens artikel 12, lid 3, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 prorogatie van rechtsmacht heeft plaatsgevonden, wat de bevoegdheid van een gerecht van een lidstaat met betrekking tot kwesties inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind betreft, sorteert deze prorogatie dan enkel effecten totdat in de betrokken procedure een definitieve beslissing is gewezen, of blijft dit gerecht ook bevoegd nadat het definitief uitspraak heeft gedaan? 2. Kunnen de gerechten van een lidstaat bevoegdheid overdragen overeenkomstig artikel 15 van de verordening, ingeval er op dat tijdstip met betrekking tot het kind geen procedure aanhangig is?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-509/09 en C-161/10 eDate advertising Specifiek beleidsterrein: VeJ