C-436/16

Contentverzamelaar

C-436/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   23 september 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       9 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   9 november 2016

Trefwoorden: EEX; forumkeuzebeding

Onderwerp:- verordening (ΕG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Malcon Navigation (MN, statutaire zetel in Malta en werkelijke zetel in GRI) is eigenaar van het schip ‘Sea Pride’, geregistreerd te Malta en in beheer bij een firma die statutair gevestigd is in Panama. Zij houdt tevens kantoor in GRI. Brave Bulk Transport Ltd, (BB) gevestigd in Malta, heeft haar statutaire zetel in Liberia en werkelijke zetel in GRI. Zij behoort tot een groep ondernemingen waarvan onder meer verzoeker Vafeias, actief in charteren en beheren van schepen, eigenaar is. Leventis is enig bestuurslid en wettelijk vertegenwoordiger van BB.

Het gaat om een overeenkomst, gesloten op 09-06-2006 over de verhuur van een schip van MN aan BB. BB verhuurt het schip vervolgens aan het MinHandel van Irak voor een transport van Hamburg/DUI naar Irak, maar retourneert vervolgens het schip vijf maanden te laat aan MN. MN start daarop een arbitragezaak in Londen zowel tegen BB als tegen de Staat Irak en eist schadevergoeding. Op basis van verklaringen van BB dat verzoeker Vafeias zeer solvent is en de intentie had de vorderingen te voldoen trekt zij haar eis tot zekerheidstelling in. In augustus 2007 komt het tot een schikking tussen partijen, BB betaalt alsnog de huurvordering en partijen tekenen een schorsingsovereenkomst van de arbitrageprocedure voor zes maanden. BB behoudt haar vordering op de Staat Irak en partijen zullen samenwerken om die vordering te innen, waarvoor MN dan bij toewijzing van de vordering 20% in het vooruitzicht gesteld is. In november 2008 komt MN er achter dat BB al in mei 2008 een schikking met de Staat Irak heeft geregeld, terwijl MN in mei 2008 de overeenkomst met BB opzegt omdat er met de Staat Irak niet te onderhandelen zou zijn en tevens de arbitrageprocedure met eis tot schadevergoeding jegens BB heeft hervat. De eis wordt toegewezen maar in de tussentijd hebben verzoekers alle vermogensbestanddelen van BB vervreemd zodat betaling onmogelijk is geworden.

Op 22-09-2010 komt de zaak in GRI voor de rechter. In de overeenkomst van 14-11-2007 is een forumkeuzebeding opgenomen waarin de bevoegdheid bij de Engelse rechter is gelegd. Verzoekers werpen dan ook de exceptie van onbevoegdheid van de GRI rechter op. Zowel in eerste als in tweede instantie verklaart de rechter dat ten aanzien van BB de internationale bevoegdheid bij de Engelse rechter ligt. In tweede aanleg oordeelt de rechter tevens dat verzoekers, die geen partij bij de initiële overeenkomst waren, niet door het forumkeuzebeding gebonden werden (persoonlijke werkingssfeer van het forumkeuzebeding).

Aangezien de verwijzende GRI rechter (Areios Pagos = hoogste rechter) twijfelt aan de juistheid van de beslissing in lagere instanties legt hij de volgende vraag voor aan het HvJEU:

“Geldt een forumkeuzebeding, dat overeenkomstig artikel 23, lid 1, van verordening (ΕG) nr. 44/2001 tussen vennootschappen is overeengekomen en in het onderhavige geval is vervat in de overeenkomst van 14 november 2007 tussen de eerste en de tweede verweerster in cassatie, waarvan artikel 10 bepaalt dat “de onderhavige overeenkomst wordt beheerst door het Engelse recht en is onderworpen aan de rechtsmacht van de Engelse rechter, en de High Court of England and Wales is bij uitsluiting bevoegd ter zake van elk daaruit of in verband daarmee gerezen geschil”, ook voor de verantwoordelijke personen die in de uitoefening van hun functie hebben gehandeld en volgens artikel 71 in samenhang met artikel 926 van de Αstikos Κodikas hoofdelijk met de rechtspersoon aansprakelijk zijn, ten aanzien van gedragingen en omissies van de organen van de tweede verweerster in cassatie, die haar vertegenwoordigen en volgens artikel 71 van de Griekse Astikos Kodikas haar aansprakelijkheid in het leven roepen?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VenJ