C-436/21 flightright

Contentverzamelaar

C-436/21 flightright

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 oktober 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    21 november 2021

Trefwoorden : compensatie luchtreizigers;

Onderwerp :

-           Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91

-           Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer van 21 juni 1999.

Feiten:

Middels subrogatie eist verzoekster dat verweerster compensatie krachtens verordening nr. 261/2004 betaalt. Cedent heeft meerdere vluchten op 25-7-2018 geboekt, onder andere met verweerster (een Amerikaanse luchtvaartmaatschappij). De laatste vlucht van Philadelphia naar Kansas had meer dan vier uur vertraging. In haar beroep heeft verzoekster 600 euro compensatie gevorderd. In eerste aanleg wordt de vordering afgewezen. Na een onsuccesvol hoger beroep, houdt verzoekster in Revision vast aan haar initiële vordering. Verweerster verzet zich tegen dit beroep. In tweede aanleg heeft de rechter geoordeeld dat verweerster niet verplicht is compensatie te betalen. Verordening nr. 261/2004 is van toepassing op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven gelegen in een lidstaat. In casu zijn verschillende luchtmaatschappijen gecombineerd om op de eindbestemming te geraken. Verweerster is echter enkel verantwoordelijk voor het vervoer van Zürich via Philadelphia naar Kansas City. De eerste vlucht van Stuttgart naar Zürich werd verzorgd door luchtvaartmaatschappij Swiss.

Overweging:

De beslissing ten aanzien van de Revision hangt af van de uitlegging van de artikelen 2, 3 en 7 van Verordening nr. 261/2004 en eventueel van de uitlegging van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer. Deze verordening is volgens de verwijzende rechter alleen van toepassing als de drie geboekte vluchten als één vlucht moeten worden beschouwd of als de twee door verweerster uitgevoerde vluchten een geheel vormen. De vraag of een vlucht wordt aangemerkt als een geheel, is ook van belang om vast te stellen wie kan worden aangesproken op betaling van de verschuldigde compensatie in geval van vertraging. Voor de verwijzende rechter is het niet afdoende duidelijk of in geval van een boeking waarbij een reisbureau of een derde meerdere vluchten samenvoegt die door verschillende luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd ook een bijzondere rechtsverhouding tussen deze luchtvaartmaatschappijen vereist. In casu is de enige duidelijke band tussen Swiss en verweerster dat zij derden toestaan om als tussenpersonen op te treden en tickets uit te geven waarin hun vluchten worden samengevoegd.

Prejudiciële vragen:

1. Is er reeds sprake van rechtstreeks aansluitende vluchten in de zin van artikel 2, onder h), van verordening (EG) nr. 261/2004 wanneer een reisbureau vluchten van verschillende luchtvaartmaatschappijen tot één vervoershandeling samenvoegt, daarvoor een totaalprijs aan de passagier in rekening brengt en één enkel elektronisch vliegticket uitreikt, of is er daarnaast een bijzondere rechtsverhouding tussen de luchtvaartmaatschappijen die de vluchten uitvoeren vereist?

2. Indien een bijzondere rechtsverhouding tussen de luchtvaartmaatschappijen die de vluchten uitvoeren vereist is: Volstaat het dat bij een boeking als bedoeld in vraag 1 twee opeenvolgende vluchten zijn samengevoegd die door dezelfde luchtvaartmaatschappij dienen te worden uitgevoerd?

3. Indien vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Moeten artikel 2 van de overeenkomst en de verwijzing naar verordening (EG) nr. 261/2004 die bij besluit nr. 1/2006 van het Comité Luchtvervoer Gemeenschap/Zwitserland van [18 oktober 2006] (PB 2006, L 395, blz. 23) aan de bijlage bij de overeenkomst is toegevoegd, aldus worden uitgelegd dat die verordening ook van toepassing is op passagiers die vanaf luchthavens op het grondgebied van Zwitserland naar een derde land vertrekken?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-537/17; C-502/18; C-367/20 KLM Royal Dutch Airlines; C-11/11; C-939/19; C-274/16, C-447/16 en C-448/16 e.a.; C-606/19; C-191/19; C-601/17; C-402/07 en C-432/07; C-549/07; C-321/11; C-186/17 Conclusie van A-G Tanchev;

Specifiek beleidsterrein: IenW