C-437/05, Jan Vorel, arrest van 11 januari 2007

Contentverzamelaar

C-437/05, Jan Vorel, arrest van 11 januari 2007

Signaleringsfiche
Beschikking van het Hof van Justitie van 11 januari 2007 in de zaak C-437/05, Jan Vorel tegen Nemocnice Český Krumlov

Betrokken departementen
BZK, DEF, FIN, JUS, SZW, VWS

Sleutelwoorden
Bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers – Richtlijnen 93/104/EG en 2003/88/EG – Begrip arbeidstijd – Tijdvakken van inactiviteit in kader van wachtdienst van arts op werkplek – Kwalificatie – Gevolg voor vergoeding van betrokkene

Beleidsrelevantie
Het feit dat alle uren van een wachtdienst met verplichting tot fysieke aanwezigheid op de werkplek als arbeidstijd in de zin van de richtlijn moeten worden aangemerkt, betekent niet dat voor de vergoeding geen onderscheid mag worden gemaakt tussen inactieve uren en uren waarin daadwerkelijk arbeid wordt verricht.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Vorel heeft als arts in een ziekenhuis wachtdiensten verricht. De vergoeding voor inactieve uren van de wachtdiensten was lager dan die voor de uren waarin hij daadwerkelijk arbeid heeft verricht. Hij vordert, onder verwijzing naar het Jaeger-arrest, alsnog het verschil in vergoeding. De nationale rechter vraagt het Hof of in het licht van Richtlijn 93/104 en het Jaeger-arrest het wachten op werk tijdens een wachtdienst in arbeidsrechtelijke zin als het verrichten van arbeid moet worden beschouwd. Het Hof herhaalt haar diverse malen eerder uitgesproken oordeel, dat wachtdiensten die de werknemer verricht volgens een stelsel van fysieke aanwezigheid op de werkplek in hun geheel als arbeidstijd in de zin van Richtlijn 93/104 (en ook 2003/88) moeten worden beschouwd, ongeacht de daadwerkelijke arbeidsprestaties van de betrokkene tijdens die wachtdiensten.
Vervolgens overweegt het Hof dat deze richtlijnen zich beperken tot het regelen van bepaalde aspecten van de organisatie van arbeidstijd en in beginsel niet van toepassing zijn op de beloning van werknemers. Deze richtlijnen staan dan ook niet in de weg aan een nationale regeling waarin voor tijdvakken van een wachtdienst waarin geen daadwerkelijke arbeid wordt verricht en voor tijdvakken waarin wel arbeidsprestaties worden verricht, verschillende vergoedingen zijn geregeld, voor zover een dergelijke regeling de beschermingsdoelstelling van de richtlijnen niet in gevaar brengt.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Deze beschikking brengt duidelijkheid in de discussies en gerechtelijke procedures die na het Jaeger-arrest zijn ontstaan over de beloning van wachtdiensten. Het feit dat alle uren van een wachtdienst met verplichting tot fysieke aanwezigheid op de werkplek als arbeidstijd in de zin van de richtlijn moeten worden aangemerkt, betekent niet dat voor de vergoeding geen onderscheid mag worden gemaakt tussen inactieve uren en uren waarin daadwerkelijk arbeid wordt verricht.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt dit fiche en de beschikking ter kennisneming toe aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Defensie, van Financiën, van Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.