C-437/20  ZI et TQ

Contentverzamelaar

C-437/20  ZI et TQ

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     10 november 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     27 december 2020

Trefwoorden : overheidsopdrachten; kansspelen en weddenschappen; vrijheid van vestiging

Onderwerp :

Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG;

Feiten:

Bij de verwijzende rechter is een strafprocedure ingeleid tegen ZI en TQ. Zij worden ervan beschuldigd in hun hoedanigheid van respectievelijk eigenaar en werknemer van een centrum voor datatransmissie (hierna: DTC) een georganiseerde activiteit van inzameling van weddenschappen voor rekening van een buitenlandse exploitant te hebben uitgeoefend zonder de in Italië vereiste concessie en politievergunning te bezitten. De advocaat van ZI en TQ heeft vrijspraak gevorderd, en aangevoerd dat de nationale regeling inzake de verlening van concessies voor de uitoefening van spel- of weddenschapsactiviteiten mogelijk in strijd is met het Unierecht, zowel wat betreft de uit richtlijn 2014/24 voortvloeiende beginselen op het gebied van overheidsopdrachten, als wat betreft de vrijheid van vestiging, het vrij verkeer van diensten, de bescherming van de mededinging alsook het discriminatieverbod. De verdachten voeren bij de verwijzende rechter aan dat de regularisatieprocedure feitelijk de toegang tot de markt heeft verhinderd, aangezien de ADM de uitvoeringsbepalingen pas op 15 januari 2016 heeft vastgesteld, zonder de termijn voor de vervulling van de voor de regularisatie vereiste verplichtingen te wijzigen, die bij die wet was vastgesteld op 31 januari 2016. Daardoor had Phoenix International Ltd slechts 15 dagen om de procedure voor de 900 aan haar verbonden DTC’s te voltooien, en is zij voor slechts een zeer klein deel daarin geslaagd.

Overweging:

In Italië is de organisatie van kansspelen, inclusief het inzamelen via computertelecommunicatie van weddenschappen, in beginsel voorbehouden aan de staat, en moet daarvoor een concessie van de staat en vervolgens een politievergunning worden verkregen. De drie aanbestedingen voor de gunning van deze concessies zijn in de arresten van het Hof in strijd met enkele beginselen van Unierecht verklaard (C-243/01, C-338/04, en C-72/10). De Italiaanse wetgever heeft een regularisatieprocedure ingevoerd waarmee de vestigingen die op 30 oktober 2014 weddenschappen inzamelden voor buitenlandse bookmakers zonder in het bezit te zijn van een Italiaanse concessie en politievergunning, hun activiteit konden regulariseren. De verwijzende rechter verzoekt om uitlegging van richtlijn 2014/24 en van de artikelen 49, 52, 56 en 106 VWEU, om na te gaan of zij in de weg staan aan een dergelijke nationale regeling.

Prejudiciële vragen:

1) Staat het in richtlijn 2014/24/EU betreffende overheidsopdrachten vervatte Unierecht, dat ook van toepassing is op de sector kansspelen en weddenschappen, in de weg aan de verlenging van de concessies die reeds zijn verleend in het kader van eerdere aanbestedingen die het Hof van Justitie van de Europese Unie onrechtmatig heeft verklaard, waartoe de nationale wetgever via de Agenzia delle Dogane e dei Monopoli (agentschap voor douane en staatsmonopolies) heeft besloten bij circulaire van 9 juni 2016?

2) Staan de in de artikelen 49, 56 en 106 VWEU verankerde beginselen van vrijheid van vestiging, non-discriminatie en bescherming van de mededinging in de weg aan een nationale regeling die – zonder aanbestedingsprocedure, en door middel van rechtstreekse gunning op basis van een handeling van interne organisatie – de nationale markt ontoegankelijk maakt door de oude concessies die zijn verleend in het kader van aanbestedingen waarvan de reguliere einddatum was vastgesteld op 30 juni 2016, voor onbepaalde tijd te verlengen?

3) Staan de in de artikelen 49, 52 en 106 VWEU bedoelde rechten in de weg aan artikel 1, leden 926 en 932, van wet nr. 208/2015 omdat daarin volstrekt ontoereikende en dus onnodig restrictieve termijnen zijn vastgesteld voor het vervullen van de administratieve en financiële verplichtingen die voortvloeien uit het verzoek van de vennootschap Phoenix International Ltd betreffende 900 concessies?

4) Verzetten de artikelen 49, 56 en 106 VWEU zich tegen een bij de circulaire van 9 juni 2016 gewijzigde nationale regeling die geen specifieke einddatum vaststelt en het daardoor mogelijk maakt dat alle concessies, ook die welke reeds bij latere arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie onrechtmatig zijn verklaard, op de nationale markt worden gebruikt, en die nieuwe buitenlandse exploitanten belet de markt te betreden, of reeds aanwezige buitenlandse exploitanten, zoals Phoenix International Ltd, belet hun aanwezigheid te bevestigen en uit te breiden?

5) Staan de in de artikelen 2 en 3 VEU en artikel 10 VWEU verankerde beginselen van gelijkheid, gelijke behandeling en non-discriminatie eraan in de weg dat na de in stabiliteitswet nr. 208/2015 vastgestelde termijn van 30 juni 2016 slechts drie nieuwe centra worden toegelaten, en de overige 847 daarentegen worden uitgesloten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-243/01; C-338/04; C-72/10 en  C-77/10; Commissie/Italië C-260/04;

Specifiek beleidsterrein: BZK; JenV; EZK