C-438/14 Bogendorff von Wolffersdorff
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 6 november 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 23 november 2014 Schriftelijke opmerkingen: 23 december 2014 Trefwoorden: naamrecht; discriminatieverbod; vrij personenverkeer
Onderwerp: VWEU artikel 18 (discriminatieverbod) en 21 (vrij personenverkeer)
Verzoeker Nabiel Peter Bogendorff von Wolffersdorff, geboren in DUI in 1963 als Nabiel Bagadi, heeft zowel de DUI als (sinds 2004) de Britse nationaliteit. Zijn huidige familienaam heeft hij door adoptie verkregen. Verzoeker heeft in VK bij verklaring voor het Supreme Court een naamswijziging geregeld, die is gepubliceerd in de London Gazette van 08-11-2004. Naar Engels recht luidt zijn naam Peter Mark Emanuel Graf von Wolffersdorff Freiherr van Bogendorff. Na terugkeer in DUI in 2005 gelast hij de stad Karlsruhe (verweerster) de naamswijziging met terugwerkende kracht tot 2004 door te voeren in de burgerlijke stand. Verzoeker stelt sinds 2001 in VK zijn normale woonplaats te hebben gehad en aldaar arbeid te hebben verricht. Ook zijn echtgenote heeft in VK beroepsactiviteiten uitgeoefend. Wegens haar zwangerschap is het echtpaar in 2005 teruggekeerd naar DUI. De DUIaut twijfelen of de DUI invoeringswet BW ruimte biedt voor een dergelijke ‘geïsoleerde’ naamswijziging. Het gaat om invulling van het vereiste van de ‘gewone verblijfplaats’ in het betreffende wetsartikel. Partijen zijn het er niet over eens of verzoeker tussen 2001 en 2005 daadwerkelijk in het VK het centrum van zijn belangen had.
Volgens de verwijzende DUI rechter (Amtsgericht Karlsruhe) dient ervan te worden uitgegaan dat verzoeker een beschermenswaardig belang heeft bij hantering van dezelfde naam binnen de EULS. Bescherming van identiteit en privéleven als onderdeel van iemands naam is geregeld in EU-Handvest artikel 7. Maar daarnaast moet ook gekeken worden naar hoe lang en in hoeverre de nieuwe naam de persoonlijkheid heeft bepaald. Hij heeft de indruk dat verzoeker zijn gekozen naam in het VK voornamelijk in professioneel verband heeft gebruikt. Verzoeker heeft op geen enkele wijze de noodzaak voor een naamswijziging kenbaar gemaakt. De rechter meent dan ook dat het op eigen initiatief toevoegen van verschillende adellijke titels uit verzoekers persoonlijke voorkeur is geschied, en de vraag rijst dan of ook hier nog sprake is van een beschermenswaardig belang. Hij verwijst naar de OOS zaak C-208/09 Sayn-Wittgenstein maar stelt vast dat, in tegenstelling tot OOS, in DUI geen strikt verbod op het (blijven) voeren van adellijke titels geldt. Nieuwe titels worden (al sinds bijna 100 jaar) niet meer verleend maar bestaande mogen worden gevoerd als deel van de naam. Geadopteerden zijn niet van deze regeling uitgesloten. De rechter verwacht dan ook dat verzoeker in DUI met zijn naam geen verwarring zal kunnen veroorzaken maar dat zal in het buitenland mogelijk anders zijn. Verder wordt in de DUI rechtsorde gestreefd naar het vermijden van overdreven lange en ingewikkelde familienamen. In verzoekers geval is naar zijn mening sprake van een naar DUI maatstaven ongebruikelijk lange naam. De vraag is dan ook of het openbare belang van continuïteit van de naam –mede met het oog op de toegenomen mobiliteit – opweegt tegen de vrijheid om de naam naar eigen goeddunken te kiezen. Anderzijds dient ‘naamtoerisme’ te worden voorkomen. Aangezien er ook in de rechtsgeleerde literatuur discussie over deze kwestie gaande is besluit hij het HvJEU de volgende vraag voor te leggen: “Moeten de artikelen 18 en 21 VWEU aldus worden uitgelegd dat de autoriteiten van een lidstaat verplicht zijn de naamswijziging van een van hun onderdanen te erkennen, als deze tegelijk onderdaan is van een andere lidstaat en in deze lidstaat tijdens een gewoon verblijf door een naamswijziging die niet met een wijziging van de familierechtelijke status gepaard gaat, een vrij gekozen naam heeft verkregen die meerdere adellijke titels bevat, indien een toekomstige wezenlijke band met deze staat mogelijkerwijze ontbreekt en in de eerste lidstaat de adel weliswaar bij de grondwet is afgeschaft, maar de adellijke titels die ten tijde van de afschaffing werden gevoerd als bestanddeel van de naam verder mogen worden gebruikt?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-148/02 Garcia Avello; C-353/06 Grunkin et Paul; C-208/09 Sayn-Wittgenstein; C-391/09 Runevic-Vardyn Specifiek beleidsterrein: VenJ