C-438/24 Erakond Eestimaa Rohelised

Contentverzamelaar

C-438/24 Erakond Eestimaa Rohelised

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     22 augustus 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     8 oktober 2024 

Trefwoorden: verkiezingen Europees Parlement, waarborgsom

Onderwerp: 
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 17, lid 1, artikel 39, lid 2, en artikel 52, lid 1;
-    Verdrag betreffende de Europese Unie: artikel 10, lid 1, en artikel 14, lid 3;
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 223, lid 1;
-    Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976: artikel 1, lid 3, en artikel 8, lid 1;
-    Besluit (EU) 2023/2061 van de Europese Raad van 22 september 2023 inzake de samenstelling van het Europees Parlement: artikel 3.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘Erakond Eestimaa Roohelised’, de Estse Groene Partij. Op 20 april 2024 heeft deze partij de kandidaatstellingsdocumenten voor de verkiezingen van het Europees Parlement van 9 juni 2024 ingediend bij de nationale verkiezingsautoriteit, waarbij negen personen kandidaat werden gesteld. De nationale verkiezingscommissie heeft daarna twee kandidaten als kandidaten geregistreerd, en geweigerd om de andere zeven kandidaten van deze partij als kandidaat te registreren. De reden voor de niet-registratie van de kandidaten is dat er geen bewijs is ingediend dat zij de waarborgsom hebben betaald die op grond van nationale wetgeving vóór het aanmelden van kandidaten voor registratie moet gebeuren. Verzoekende partij is in beroep gegaan tegen het besluit, en stelt dat het wettelijk vastgestelde bedrag van de verplichte waarborgsom het passieve kiesrecht van de kandidaten onevenredig aantast.

Overweging:
De waarborgsom die betaald moest worden voor de kandidaatstelling in de verkiezingen van het Europees Parlement bedroeg 4100 euro. Dit is ongeveer 215% van het gemiddelde Estse bruto maandloon. Volgens de verwijzende rechter is de verplichting tot betaling van een waarborgsom voor de verkiezingen van het Europees Parlement op zich verenigbaar met het Unierecht. Tegelijkertijd mag de hoogte van de waarborgsom niet leiden tot een onevenredige beperking van het passief kiesrecht, bijvoorbeeld wanneer het een onoverkomelijk obstakel vormt voor kandidaten om aan de verkiezingen deel te nemen. De verwijzende rechter vraagt zich af of daar in dit geval sprake van is.

Prejudiciële vraag:
Moeten artikel 17, lid 1, eerste volzin, en artikel 39, lid 2, juncto artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de verplichting om voor de kandidaatstelling voor de verkiezingen van het Europees Parlement een waarborgsom te betalen die voor elke voor registratie aangemelde kandidaat vijf keer het wettelijk vastgestelde minimummaandloon en voor een volledige kandidatenlijst van een partij vijfenveertig keer het wettelijk vastgestelde minimummaandloon bedraagt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-650/13; C-502/19

Specifiek beleidsterrein: BZK; BZ