C-441/19 Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 30 juli 2019 Schriftelijke opmerkingen: 16 september 2019
Trefwoorden : terugkeerrichtlijn; uitzetting; onderscheid naar leeftijd
Onderwerp :
- Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven;
- Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming;
Feiten:
Verzoeker is op 14.02.2002 in Guinee geboren. Hij weet niet waar zijn ouders wonen en kent geen andere familieleden. Na een verblijf in Sierra Leone via een tussenpersoon uit Nigeria is hij in Nederland aangekomen. In Nederland is hij het slachtoffer geworden van mensenhandel en seksueel geweld. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning van beperkte duur die is afgegeven aan personen aan wie asiel is verleend. Dit verzoek werd als ongegrond afgewezen (de bestreden beschikking), zonder opgave van de redenen waarop het terugkeerbesluit is genomen (met name geen onderzoek van de opvangmogelijkheden in het terugkeerland). Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat hij nu onder de hoede is van een pleeggezin, naar school gaat en onder behandeling is bij een psycholoog/psychiater voor zijn mensenhandel-gerelateerde klachten. Daarnaast is hij, hangende zijn uitzetting wanneer hij achttien wordt, continu in gesprek met de DT&V over zijn vertrek, waardoor een gedoogsituatie ontstaan is.
Overweging:
Het verzoek om een prejudiciële beslissing roept in wezen de vraag op of het beleid en de praktijk van verweerster verenigbaar zijn met artikel 5a), artikel 6(1,4), artikel 8(1), en artikel 10 van de Terugkeerrichtlijn, artikel 15 van richtlijn 2011/95/EU en de artikelen 4 en 24 van het Handvest. Meer in het bijzonder betreft het feit dat een niet-begeleide minderjarige die ouder is dan 15 jaar, verplicht is terug te keren naar zijn land van herkomst - zonder dat de autoriteiten vooraf hebben gecontroleerd of er adequate opvangfaciliteiten bestaan en beschikbaar zijn – en naar verwachting zelfstandig terugkeert in plaats van te worden verwijderd met de bijbehorende begeleidingsregelingen, zoals het geval is bij minderjarigen jonger dan 15 jaar oud. Met betrekking tot de uitzetting van verzoeker wil de verwijzende rechter weten of uitzetting moet plaatsvinden op basis van het EU-acquis of dat rechtmatig verblijf moet worden toegestaan. Tevens wil de verwijzende rechter weten hoe moet worden omgegaan met het vermeende onderscheid naar leeftijd.
Prejudiciële vragen:
1. Dient artikel 10 van Richtlijn 2008/115/EG (hierna: de Terugkeerrichtlijn), gelezen in samenhang met artikel 4 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), overweging 22 van de considerans en artikel 5, onder a, van de Terugkeerrichtlijn en artikel 15 van de Richtlijn 2011/95/EU (hierna: de Kwalificatierichtlijn), aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat voordat aan een niet-begeleide minderjarige een terugkeerplicht wordt opgelegd zich ervan dient te vergewissen en hiernaar onderzoek te verrichten of in het land van herkomst in ieder geval in beginsel adequate opvang aanwezig en beschikbaar is?
2. Dient artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 21 van het Handvest, aldus te worden uitgelegd dat het een lidstaat niet is toegestaan om onderscheid naar leeftijd te maken bij toestaan van rechtmatig verblijf op het grondgebied als wordt vastgesteld dat een niet-begeleide minderjarige niet in aanmerking komt voor een vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming?
3. Dient artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, aldus te worden uitgelegd dat indien een niet-begeleide minderjarige geen gevolg geeft aan zijn terugkeerplicht en de lidstaat geen concrete handelingen verricht en zal verrichten om tot uitzetting over te gaan, de terugkeerplicht dient te worden geschorst en daarmee rechtmatig verblijf moet worden toegestaan? Dient artikel 8, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat het opleggen van een terugkeerbesluit aan een niet-begeleide minderjarige zonder daarna uitzettingshandelingen te verrichten totdat de niet-begeleide minderjarige de leeftijd van achttien jaar bereikt in strijd moet worden geacht met het loyaliteitsbeginsel en het beginsel van gemeenschapstrouw?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:België, C-83.17; Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie/C en J en S/Staatssecretaris van Justitie, C-269/18.
Specifiek beleidsterrein: JenV; JenV-DMB