C-442/19 Stichting Brein
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 30 juli 2019 Schriftelijke opmerkingen: 16 september 2019
Trefwoorden : Auteursrechten, Elektronische handel, Usenet-diensten
Onderwerp :
- Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij;
- Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt;
- Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt;
Feiten:
Brein (verzoeker tot cassatie) vordert van NSE (verweerster tot cassatie en aanbieder van Usenet-diensten) verklaringen voor recht dat NSE inbreuk maakt op auteursrechten, een verklaring van aansprakelijkheid en een bevel tot staking van inbreuk. De eerste en derde vordering zijn in eerste aanleg toegewezen, welke in tweede aanleg zijn vernietigd en waar het hof een bevel heeft uitgevaardigd dat, mocht NSE zijn Usenet-activiteiten hervatten, zij een effectieve NTD-procedure moet invoeren, versterkt met een dwangsom. Hof was van oordeel dat NSE een passieve “host” is die zelf geen actieve diensten verricht m.b.t. de beschermde content.
Overweging:
In casu bestaat er gerede twijfel of NSE door middel van zijn Usenetdiensten en de verspreiding van beschermd materiaal door zijn gebruikers/door Usenet-deling een “mededeling aan het publiek” heeft verricht. Mocht deze vraag bevestigend beantwoord worden, wil de verwijzende rechter weten hoe deze mededeling verhoudt tot toepassing van artikel 14, lid 1 van de elektronische handel-richtlijn. De derde vraag ziet op de situatie wanneer de eerste en/of tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, en verzoekt met name te weten of NSE door het verlenen van de Usenetdiensten een actieve rol heeft gehad die in de weg staat aan toepassing van artikel 14, lid 1 van de elektronische handel-richtlijn (aanhangige zaak C-682/18). Tot slot ziet vraag vier op het soort bevel dat NSE opgelegd kan worden m.b.t. het al dan niet voortzetten van zijn Usenet-diensten.
Prejudiciële vragen:
1) Verricht een exploitant van een platform voor Usenetdiensten ( zoals NSE is geweest), onder de omstandigheden zoals hiervoor in 3.1 en 4.2.3 beschreven, een mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG 2001, L 167/10; hierna: Auteursrechtrichtlijn)?
2) Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt (en dus sprake is van een mededeling aan het publiek): Staat de vaststelling dat de exploitant van een platform voor Usenetdiensten een mededeling aan het publiek verricht in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn in de weg aan toepassing van art. 14 lid 1 Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PbEG 2000, L 178/1; hierna: Richtlijn inzake elektronische handel)?
3) Indien het antwoord op vraag 1 of 2 ontkennend luidt (en een beroep op de vrijstelling van art. 14 lid 1 Richtlijn inzake elektronische handel dus in beginsel mogelijk is): Speelt de exploitant van een platform voor Usenetdiensten, die diensten verleent zoals hiervoor in 3.1 en 4.2.3 omschreven, een actieve rol die anderszins in de weg staat aan een geslaagd beroep op art. 14 lid 1 Richtlijn inzake elektronische handel?
4) Kan aan de exploitant van een platform voor Usenetdiensten die een mededeling aan het publiek verricht en aan wie een geslaagd beroep toekomt op art. 14 lid 1 Richtlijn inzake elektronische handel, worden verboden om de inbreuk voort te zetten, dan wel kan hem een bevel worden opgelegd dat meer omvat dan hetgeen is vermeld in art. 14 lid 3 van de Richtlijn inzak elektronische handel, of levert dat strijd op met art. 15 lid 1 Richtlijn inzake elektronische handel?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:, C-324/09; C-306/05; C-117/05; C-527/15; C-610/15; C-236/08 t/m C-238/08; C-521/17.
Specifiek beleidsterrein: EZK, JenV; OCW