C-443/14 C-444/14 en C-445/14 Alo ea

Contentverzamelaar

C-443/14 C-444/14 en C-445/14 Alo ea

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken C-443/14 t/m C-445/14
Klik op C-443/14, C-444/14 en C-445/14 voor een volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   10 november 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   27 november 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   27 december 2014
Trefwoorden: verblijfsrecht derdelanders (vestigingsvereiste); vrij personenverkeer

Onderwerp
- Vluchtelingenverdrag Genève
- Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PbEU L 337 van 20 december 2011, blz. 9)

Zaak C-443/14
Ibrahim Alo (Syrië) is verzoeker. Hij is in 1998 met echtgenote en hun drie kinderen naar DUI gereisd en heeft (onder een aliasnaam) asiel aangevraagd. Het verzoek is eerst afgewezen en de afwijzing krijgt in 2003 kracht van gewijsde. Verzoeker is sindsdien ‘gedoogd’. Het gezin (inmiddels vijf kinderen) ontvangt een sociale uitkering en is verplicht in Ahlen woonplaats te nemen. Verweerder in deze zaak is Kreis Warendorf. Verzoeker dient in 2012 opnieuw een asielaanvraag in, nu onder de naam Ibrahim Alo, met verzoek om erkenning van zijn vluchtelingenstatus. In juni 2012 stelt de compAut een besluit vast (verbod tot uitzetting naar Syrië) en verstrekt aan verzoeker een voorlopige verblijfsvergunning. De woonplaatseis blijft gehandhaafd. Verzoeker vraagt in februari 2013 nietigverklaring van de woonplaatsverplichting. In hoger beroep wordt hij in het gelijk gesteld (november 2013) omdat deze discretionaire beslissingsbevoegdheid in strijd zou zijn met RL 2004/83/EG (nu 2011/95). Het Verdrag van Genève verbiedt het opleggen van een woonplaatsverplichting indien dat tot doel heeft lasten en sociale uitkeringen te spreiden.

Zaak C-444/14
Amira Osso, ook Syrische nationaliteit. Zij arriveert in april 2001 met moeder, broers en zusters en heeft tevergeefs asiel aangevraagd. Ook deze familie wordt gedoogd en na een nieuwe aanvraag wordt in maart 2012 besloten tot een verbod op uitzetting naar Syrië. Verzoekster ontvangt een verblijfsvergunning met als woonplaatsvereiste verblijf in de regio Hannover met uitzondering van de stad Hannover. Ook zij vecht deze woonplaatsbeperking aan.

Zaak C-445/14
In deze zaak is verzoekster Seusen Sunne, ook afkomstig uit Syrië en sinds 2003 met ouders, broers en zusters in DUI. De casus is verder hetzelfde, het woonplaatsvereiste betreft hier de Landkreis Stade.

Volgens de verwijzende DUI rechter (Bundesverwaltungsgericht) is de woonplaatsverplichting niet in strijd met nationaal recht noch met volkenrechtelijke verplichtingen (EVRM en IVBPR). De vraag rest dan of de eis verenigbaar is met EU-recht (RL 2011/95/EU). Hij besluit het HvJEU de volgende vragen voor te leggen:
1) Moet de verplichting voor een vreemdeling om zijn woonplaats te vestigen binnen een bepaald geografisch gebied (gemeente, district, regio) van een lidstaat worden beschouwd als een beperking van het vrije verkeer van personen in de zin van artikel 33 van richtlijn 2011/95/EU, indien de vreemdeling zich voor het overige vrij op het grondgebied van de lidstaat mag verplaatsen en daar vrij mag verblijven?
2) Is een woonplaatsverplichting voor personen met een subsidiaire beschermingsstatus verenigbaar met artikel 33 en/of artikel 29 van richtlijn 2011/95/EU, indien deze verplichting berust op het streven naar een billijke spreiding van de socialeuitkeringslasten over de verschillende bevoegde instanties binnen het grondgebied?
3) Is een woonplaatsverplichting voor personen met een subsidiaire beschermingsstatus verenigbaar met artikel 33 en/of artikel 29 van richtlijn 2011/95/EU, indien hieraan redenen van migratie- of integratiebeleid ten grondslag liggen, bijvoorbeeld het voorkomen van het ontstaan van sociale brandhaarden door de massale vestiging van vreemdelingen in bepaalde gemeenten of districten? Volstaan in zoverre abstracte migratie- of integratiepolitieke redenen of moeten dergelijke redenen concreet worden vastgesteld?

Specifiek beleidsterrein: VenJ, mede SZW

Gerelateerde documenten