C-444/16 en C-445/16 Immo Chiaradia

Contentverzamelaar

C-444/16 en C-445/16 Immo Chiaradia

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlagen rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik C-444/16 of C-445/16 voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   3 oktober 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       19 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   19 november 2016

Trefwoorden: vennootschapsrecht; aandelenopties; boekingswijze

Onderwerp: - Vierde richtlijn (78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (Pb 1978, L 222, blz. 11).

Zaak C-444/16: Verzoekster heeft op 11-02-2002 voor haar zaakvoerder (Claudio Chiaradia) een aandelenoptieplan onder bezwarende titel uitgewerkt. De prijs van de optie kwam overeen met het in de wet van 26-03-1999 toegestane bedrag: 20% van de waarde van de effecten. Op 26-08-2005 heeft verzoekster voor haar zaakvoerder een tweede aandelenoptieplan onder bezwarende titel uitgewerkt. Ook dit was conform de wettelijke regeling, 20% van de waarde van de effecten. De optiehouder heeft daarmee vermeden belasting te moeten betalen over een voordeel in natura. De prijs van de opties is geboekt op de overlopende rekening op de passiefzijde van verzoeksters balans, niet als inkomsten op de actiefzijde.

In 2006 oefent Claudio zijn optierecht ten dele uit, waarop verzoekster een waardevermindering boekt. Op 13-11-2008 heeft de BEL belastingdienst aan verzoekster medegedeeld dat de door Claudio behaalde voordelen als stille reserve voor 2006 zouden worden belast. Die aanslag wordt 21-12-2009 opgelegd, ondanks verzoeksters bezwaar. Belastingdienst stelt dat de waardevermindering op de actiefzijde van de balans had moeten worden geboekt. Verzoekster start op 06-08-2012 een procedure tegen de heffing, maar bij vonnis van 03-04-2014 wordt haar vordering ongegrond verklaard, waarop  verzoekster in hoger beroep gaat bij de verwijzende rechter.

Bij de verwijzende BEL rechter (Hof van Beroep Bergen/Mons) stelt verzoekster dat geen enkele wetsbepaling voorschrijft hoe opties moeten worden geboekt. Zij heeft de verrichting geboekt conform een advies van de BEL Commissie voor Boekhoudkundige Normen, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de optiehouder gedurende de looptijd risico loopt en pas bij het verstrijken van de looptijd een premie ontvangt die op de actiefzijde van de balans moet worden geboekt. Zij haalt jurisprudentie van het Hof Bergen aan waarin eerder is geoordeeld dat de belastingdienst de optiepremie niet als stille reserve kon belasten. Verweerder (BEL Staat) stelt zich bewust te zijn van voor hem ongunstige rechtspraak van het HvJEU (C-322/12) en wil dat de vraag aan het HvJEU gesteld wordt of de uitleg van de BEL rechterlijke instanties verenigbaar is met RL 78/660. De aan het HvJEU voorgelegde vraag luidt als volgt:

„Is het met de in de Vierde richtlijn (78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB 1978, L 222, blz. 11) besloten liggende regels voor het opstellen van de balans, volgens welke – de jaarrekening een getrouw beeld moet geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vennootschap (artikel 2, lid 3, van de richtlijn),

– de voorzieningen voor risico’s en verplichtingen een dekking beogen te vormen voor naar de aard ervan duidelijk omschreven verliezen of verplichtingen die op de balansdatum als waarschijnlijk of als vaststaand worden beschouwd, doch waarvan niet bekend is in welke omvang of wanneer zij zullen ontstaan (artikel 20, lid 1, van de richtlijn),

– het voorzichtigheidsbeginsel steeds in acht moet worden genomen en in het bijzonder geldt dat winsten slechts mogen worden opgenomen voor zover zij op de balansdatum gerealiseerd zijn, alle voorzienbare risico’s en mogelijke verliezen die hun oorsprong hebben in het boekjaar of in een vorig boekjaar, in aanmerking moeten worden genomen, ook als deze risico’s en verliezen pas bekend worden tussen de balansdatum en de datum waarop de balans wordt opgesteld [(artikel 31, lid 1, onder c), aa) en bb), van de richtlijn],

– lasten en baten betreffende het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, in aanmerking moeten worden genomen, ongeacht het tijdstip van betaling van deze lasten of ontvangst van deze baten [(artikel 31, lid 1, onder d), van de richtlijn)],

– de activa en passiva elk afzonderlijk worden gewaardeerd [(artikel 31, lid 1, onder e), van de richtlijn)], verenigbaar dat een vennootschap die een aandelenoptie schrijft, de voor de optie ontvangen prijs op de actiefzijde van de balans boekt in het boekjaar waarin die optie is gelicht, of bij het verstrijken van de geldigheidsduur daarvan, om rekening te houden met het risico dat de optieschrijver door zijn toezegging loopt, [en niet] tijdens het boekjaar waarin de optie is geschreven en de prijs daarvoor definitief is verkregen, waarbij het door de optieschrijver gelopen risico afzonderlijk wordt gewaardeerd door boeking van een provisie?”

In zaak C-445/16 is de vraag en het verloop van de procedure identiek. Het gaat daar om verzoekster Docteur de Bruijne die voor haar zaakvoerster Yasmine de Bruijne een aandelenoptieplan opgezet.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-322/12 GIMLE

Specifiek beleidsterrein: VenJ en FIN