C-446/24 Freie Hansestadt Bremen
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 16 augustus 2024 Schriftelijke opmerkingen: 2 oktober 2024
Trefwoorden: verblijfsrecht; inreisverbod; verblijfverbod; terroristische dreiging
Onderwerp: Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven: artikel 3, punt 6 en artikel 11, lid 2.
Feiten: Verzoekende partij in hoger beroep is ‘DT’ en verwerende partij is de stad Bremen. DT is een Russisch onderdaan die met een verblijfsvergunning in Bremen heeft gewoond. In maart 2017 is er een bevel tot verwijdering tegen DT ingesteld naar Rusland, vanwege het vermoeden dat DT een terroristische aanslag in Duitsland zou plegen. Hij is op 4 september 2017 naar Rusland uitgezet. De gemeentelijke immigratiedienst heeft bepaald dat de werking van het verwijderingsbesluit niet tot een bepaalde duur was beperkt. De bestuursrechter heeft dit besluit nietig verklaard omdat er tegen DT nog geen inreis- en verblijfsverbod was uitgevaardigd. In februari 2022 heeft de deelstaatminister voor Binnenlandse Zaken aan DT een inreis- en verblijfsverbod voor onbepaalde tijd opgelegd. Dit besluit is op zijn beurt weer nietig verklaard vanwege strijd met richtlijn 2008/115.
Overweging: Op grond van artikel 3, punt 6 van richtlijn 2008/115, is een inreis- en verblijfsverbod een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij de betrokkende de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaat ‘voor een bepaalde termijn wordt verboden’. Volgens artikel 11, lid 2, van dezelfde richtlijn, moet de ‘duur’ van het inreisverbod worden bepaald en is dit in beginsel maximaal vijf jaar. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze bepalingen zich verzetten tegen de uitvaardiging van een inreisverbod voor onbepaalde tijd, wat mogelijk is op grond van nationaal recht bij vreemdelingen van wie het verblijfsrecht is beëindigd ter afwending van een terroristische dreiging.
Prejudiciële vraag: Moeten artikel 3, punt 6, en artikel 11, lid 2, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan aan een persoon van wie het verblijfsrecht is beëindigd en tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd vanwege de van hem uitgaande terroristische dreiging, in de regel een inreisverbod voor onbepaalde tijd moet worden opgelegd?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-546/19; C-297/12
Specifiek beleidsterrein: AenM