C-447/20 en C-448/20 IFAP e.a.

Contentverzamelaar

C-447/20 en C-448/20 IFAP e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     2 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     18 januari 2021

Trefwoorden : landbouw en visserij; steun; verjaring; bevoegdheid rechter

Onderwerp :

Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;

Feiten:

De zaken C-447/20 en C-448/20 zijn nagenoeg identiek en worden hierna samen behandeld. In beide zaken is er sprake van terugvordering van steun door verzoeker (IFAP, Portugees instituut voor de financiering van landbouw en visserij) vanwege onregelmatigheden. Verweerders – die de steun hadden ontvangen – hebben de rechter in eerste aanleg verzocht zich uit te spreken over de rechtmatigheid van de tegen hen ingestelde executie. Zowel LM (C-447/20) als BD (C-448/20) baseren de gestelde onrechtmatigheid van de inning op de verjaring. Bij LM werd het besluit tot terugvordering van de steun (dat derhalve een executoriale titel uitmaakt) meer dan acht jaar na de onregelmatigheid vastgesteld. Bovendien heeft het IFAP haar pas vier jaar nadat de onregelmatigheid is begaan daarvan op de hoogte gesteld. Bij BD werd het besluit tot terugvordering van de steun na afloop van een termijn van vier jaar na de onregelmatigheden vastgesteld. Het verzet van verweerders werd toegewezen door de rechter in eerste aanleg. Het IFAP komt op tegen deze beslissing.

Overweging:

In deze gevoegde zaken moet worden vastgesteld of het verzet in rechte in een executieprocedure de passende rechtsgang is om kennis te nemen van de verjaring van procedures tot terugbetaling van ten onrechte ontvangen financiële steun en zo ja, welke termijn en berekeningsregels van toepassing zijn gelet op het bepaalde in artikel 3(1) van verordening 2988/95.

Prejudiciële vragen:

C-447/20

1. Staat artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2988/95 in de weg aan een nationale regeling krachtens welke het de taak van de begunstigde van een subsidie is om bij de bevoegde rechter een bestuursrechtelijk beroep in te stellen tegen het besluit waarbij op grond dat er zich een onregelmatigheid heeft voorgedaan, terugbetaling wordt gelast van de aldus ten onrechte ontvangen bedragen, op straffe dat het besluit definitief wordt [...] indien het tardief wordt aangevochten (dat wil zeggen wanneer de begunstigde niet tijdig gebruik maakt van de verweermiddelen waarin zijn nationale recht voorziet) en dat het ten onrechte uitbetaalde bedrag derhalve kan worden teruggevorderd overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde vereisten en termijnen?

2. Staat artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2988/95 in de weg aan een nationale regeling krachtens welke de begunstigde van een subsidie zich niet kan beroepen op het verstrijken van de termijn van vier of acht jaar tijdens de tegen hem ingestelde gerechtelijke procedure van gedwongen tenuitvoerlegging, aangezien hierover alleen kan worden geoordeeld in het kader van het bestuursrechtelijk beroep tegen het besluit waarbij op grond dat er een onregelmatigheid is vastgesteld, terugbetaling wordt gelast van de aldus ten onrechte ontvangen bedragen?

C-448/20

1. Staat artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2988/95 in de weg aan een nationale regeling krachtens welke het de taak van de begunstigde van een subsidie is om bij de bevoegde rechter een bestuursrechtelijk beroep in te stellen tegen het besluit waarbij op grond dat er zich een onregelmatigheid heeft voorgedaan, terugbetaling wordt gelast van de aldus ten onrechte ontvangen bedragen, op straffe dat het besluit definitief wordt [...] indien het tardief wordt ingesteld (dat wil zeggen wanneer de begunstigde niet tijdig gebruik maakt van de verweermiddelen waarin zijn nationale recht voorziet) en dat het ten onrechte uitbetaalde bedrag derhalve kan worden teruggevorderd overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde vereisten en termijnen?

2. Staat artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2988/95 in de weg aan een nationale regeling krachtens welke de begunstigde van een subsidie zich niet kan beroepen op het verstrijken van de termijn van vier of acht jaar tijdens de tegen hem ingestelde gerechtelijke procedure van gedwongen tenuitvoerlegging, aangezien hierover alleen kan worden geoordeeld in het kader van het bestuursrechtelijk beroep tegen het besluit waarbij op grond dat er een onregelmatigheid is vastgesteld, terugbetaling wordt gelast van de aldus ten onrechte ontvangen bedragen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-278/02; C-278/07-C-280/07; C-341/13; C-52/14; C-131/10; C-584/15; C-59/14; Établissement national des produits de l’agriculture et de la mer (FranceAgriMer) C-383/14;

Specifiek beleidsterrein: LNV; EZK; JenV