C-449/16

Contentverzamelaar

C-449/16

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   30 september 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       16 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   16 november 2016

Trefwoorden: sociale zekerheid; gelijke behandeling

Onderwerp: - verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;

- richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven.

Verzoekster woont in Genua en heeft een werkvergunning. Omdat haar inkomen onder de wettelijke grens ligt vraagt zij een ‘ toelage voor gezinnen met ten minste drie minderjarige kinderen’ aan (haar drie kinderen zijn op dat moment jonger dan 18 jaar) maar die wordt afgewezen op de grond dat zij niet over een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen beschikt. Verzoekster start een procedure (‘ burgerlijke rechtsvordering tegen discriminatie’) tegen de ITA uitkeringsinstantie INPS en de stad Genua (verweerders). Zij stelt dat de weigering onrechtmatig en discriminerend is en in strijd met RL 2011/98: gelijke behandeling als nationale onderdanen in de takken van sociale zekerheid omschreven in Vo. 883/2004. Beide verweerders ontkennen discriminatie en beroepen zich op de geldende regelgeving. INPS past de regels zo toe dat derdelanders zonder verblijfsvergunning niet voor deze uitkering in aanmerking komen. De Rb wijst de vordering af: Vo. 883/2004 bevat louter een opdracht aan de EULS en uitkeringen tot levensonderhoud vallen niet onder de socialezekerheidsverplichtingen ten laste van de gemeenschap. Daarnaast acht hij het niet bewezen dat verzoekster minstens vijf jaar rechtmatig in ITA verblijft. Verzoekster gaat in beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende ITA rechter (Hof Genua) twijfelt of de nationale regeling verenigbaar is met (met name artikel 12 van) RL 2011/98 gezien de uitsluiting in de ITA regeling van derdelanders die slechts over een werkvergunning beschikken. Het komt hem voor dat de uitkering, een geldbedrag, onder de in artikel 3.1 j) van Vo. 883/2004 genoemde gezinsbijslagen kan worden gebracht. Hij ziet geen mogelijkheid tot beperking. ITA heeft geen gebruik gemaakt van het keuzerecht in artikel 12.2 b) om gelijke behandeling van RL 2011/98 te beperken en wijst daarbij op arrest in C-571/10. De in de ITA wet opgenomen beperking dateert nog van vóór de RL. Verzoekster voldoet voor het overige aan alle voorwaarden voor toekenning van de toelage. Zij dient te worden beschouwd als ‘werkende’ in de zin van RL 2011/98 valt dan ook onder de subjectieve werkingssfeer van het beginsel van gelijke behandeling van artikel 12 van de RL. Gezien de ondubbelzinnige letterlijke strekking van het nationale voorschrift ziet hij geen mogelijkheid dit uit te leggen in overeenstemming met het EUrecht. Hij legt dan ook de volgende vragen aan het HvJEU voor:

(1) Is een uitkering als bedoeld in artikel 65 van wet nr. 448/1998, de zogenoemde “toelage voor gezinnen met ten minste drie minderjarige kinderen”, een gezinsbijslag in de zin van artikel 3, lid 1, onder j), van verordening (EG) nr. 883/2004?

(2) Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: staat het beginsel van gelijke behandeling neergelegd in artikel 12, lid 1, onder e), van richtlijn 2011/98/EU in de weg aan een regeling, zoals de Italiaanse, op grond waarvan een werkende uit een derde land die beschikt over een “gecombineerde arbeidsvergunning” (met een looptijd van meer dan zes maanden) geen recht heeft op de voornoemde “toelage voor gezinnen met ten minste drie minderjarige kinderen”, hoewel drie of meer minderjarige kinderen bij hem inwonen en hij een inkomen heeft dat lager is dan de wettelijke grens?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-571/10 Kamberaj

Specifiek beleidsterrein: SZW