C-45/20 en C-46/20 Finanzamt N e.a.

Contentverzamelaar

C-45/20 en C-46/20 Finanzamt N e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     23 maart 2020
Schriftelijke opmerkingen:                        9 mei 2020

Trefwoorden : btw; bestemmingskeuze; ondernemingsvermogen

Onderwerp :

-           Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het            gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij          richtlijn 2009/162/EU van de Raad van 22 december 2009;

 

Feiten:

De prejudiciële vragen in de zaken C-45/20 en C-46/20 zijn identiek, de feiten en omstandigheden worden hierna kort samengevat beschreven. In beide zaken is de aftrek van de voorbelasting door het Finanzamt afgewezen omdat de betreffende goederen niet tijdig waren bestemd voor het ondernemingsvermogen. In zaak C-45/20 gaat het om de aftrek - als voorbelasting - van de omzetbelasting die in 2015 bij de bouw van een bedrijfsmatig gebruikte werkkamer in een verder privé gebruikte eengezinswoning is betaald. Verzoeker (E) claimt aftrek van voorbelasting die hij voor het eerst in zijn met vertraging ingediende jaaraangifte omzetbelasting voor 2015 heeft aangevoerd. Zaak C-46/20 betreft de aftrek - als voorbelasting - van de omzetbelasting die in 2014 bij de bouw van een fotovoltaïsche installatie is betaald. De opgewekte stroom gebruikte verzoeker deels zelf, deels leverde hij deze aan een energieleverancier. De in 2014 gesloten terugleveringsovereenkomst voorzag in een vergoeding exclusief btw. Verzoeker (Z) claimt aftrek van voorbelasting die hij voor het eerst in zijn met vertraging ingediende jaaraangifte omzetbelasting voor 2014 heeft aangevoerd. Bezwaren en beroepen bleven in beide zaken zonder resultaat. De zaken liggen nu voor bij de hoogste federale rechter in belastingzaken (Bundesfinanzhof).

 

Overweging:

Volgens de nationale rechtspraak is voor de volledige/gedeeltelijke bestemming van een goed voor de onderneming vereist dat de belastingplichtige tijdig een expliciet met documenten vastgelegde bestemmingskeuze heeft gemaakt. Omdat aan de daarvoor door het Bundesfinanzhof opgestelde criteria – een voor de belastingautoriteiten kenbare bestemming vóór het verstrijken van de termijn voor indiening van de jaaraangifte omzetbelasting – in de onderhavige gevallen niet is voldaan, zou aftrek van voorbelasting niet mogelijk zijn. Met het oog op het arrest van het Hof in Gmina Ryjewo (C-140/17), is de vraag gerezen of de tot nu toe door het Bundesfinanzhof ontwikkelde en toegepaste criteria voor het uitoefenen van het keuzerecht van de bestemming verenigbaar zijn met het Unierecht. Met de eerste prejudiciële vraag moet worden verduidelijkt of een lidstaat een vervaltermijn voor het bestemmen voor het ondernemingsvermogen mag voorschrijven. De tweede vraag betreft het rechtsgevolg van het overschrijden van de termijn.

 

Prejudiciële vragen C-45/20 en C-46/20:

1) Verzet artikel 168, onder a), juncto artikel 167 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde zich tegen nationale rechtspraak op grond waarvan het recht op aftrek van voorbelasting in gevallen waarin bij de verwerving van een goed of dienst een keuzerecht bestaat ten aanzien van de bestemming, is uitgesloten indien niet binnen de wettelijke termijn voor indiening van de jaaraangifte omzetbelasting een voor de belastingautoriteiten kenbare bestemmingskeuze is gemaakt?

2) Verzet artikel 168, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde zich tegen nationale rechtspraak op grond waarvan een bestemming voor privédoeleinden wordt aangenomen respectievelijk er een vermoeden in die zin bestaat, indien er geen sprake is van (toereikende) aanwijzingen voor een bestemming voor bedrijfsdoeleinden?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-97/90; Eon Aset Menidjmunt C-118/11; Trgovina Prizma C-331/14; C-140/17; Investimentos Imobiliários e Turísticos C-516/14; C-664/16; EMS-Bulgaria Transport C-284/11; C-564/15; EN.SA C-712/17; C-332/15; Zwiazek Gmin Zaglebia Miedziowego C-566/17; C-648/16; Ecotrade C-95/07, C-96/07; C-460/07; Faxworld C-137/02; C-268/83; Polski Trawertyn C-280/10; Breitsohl C-400/98; Ryanair C-249/17; Finanzamt Freistadt Rohrbach Urfahr C-219/12;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal