C-451/18 Tibor-Trans
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 augustus 2018 Schriftelijke opmerkingen: 10 oktober 2018 Trefwoorden: mededinging; bevoegdheid Onderwerp: - Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken; Feiten: De Commissie heeft in haar op 19.07.2016 genomen beschikking vastgesteld dat drie ondernemingen tussen 17.01.1997 en 20.09.2010, en twaalf andere ondernemingen – waaronder verweerster – tussen 17.01.1997 en 18.01.2011 aan heimelijke afspraken hebben deelgenomen en/of daarvoor aansprakelijk zijn en derhalve artikel 101 VWEU hebben geschonden. Verzoekster heeft de rechtbank gevraagd verweerster te veroordelen tot betaling van €31.295,- en 38.033.440,- HUF schadevergoeding op grond van niet-contractuele aansprakelijkheid, vermeerderd met de rente vanaf 01.07.2008 tot op de datum van betaling. Verzoekster stelt schade te hebben geleden aangezien zij de vrachtwagens als gevolg van de kartelafspraken tegen vervalste prijzen heeft moeten aanschaffen. Verzoekster baseert de bevoegdheid van de Hongaarse rechter op de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 7.2 van de verordening volgens welke een natuurlijke of rechtspersoon die woonplaats (vestigingsplaats) heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van een verbintenis of een vordering uit onrechtmatige daad ook kan worden opgeroepen in een andere lidstaat voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Verweerster stelt dat de als mededingingsbeperkend gekwalificeerde ontmoetingen in de relevante periode in Duitsland hebben plaatsgevonden. Daarom is op grond van artikel 7.2 van de verordening de Duitse rechter bevoegd om van de zaak kennis te nemen. Verweerster stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet als directe, maar als indirecte koper moet worden beschouwd en dat de door haar gestelde schade bijgevolg slechts indirecte schade kan zijn, aangezien zij haar vrachtwagens niet van de in de beschikking van de Commissie genoemde, inbreukmakende ondernemingen heeft gekocht. Overweging: De verwijzende rechter twijfelt of het in de onderhavige zaak mogelijk is de bevoegdheid van de Hongaarse rechter te baseren op de plaats waar de door verzoekster gestelde initiële schade is ingetreden. Het Hof heeft weinig civiele zaken behandeld over schade veroorzaakt door inbreuken op het mededingingsrecht in verband waarmee de uitlegging van artikel 7.2 van de verordening aan de orde was. De verwijzende rechter is er niet van overtuigd dat het gerecht van de vestigingsplaats van verzoekster naar analogie van zaak C-352/13 bevoegd is. Hij benadrukt dat de feiten in die zaak en de feiten in de onderhavige zaak op meerdere punten uiteenlopen. Derhalve is het onduidelijk in hoeverre het van belang is dat tussen de partijen in dit geding geen contractuele relatie bestond. De verwijzende rechter merkt op dat het hem voorkomt dat de als mededingingsbeperkend gekwalificeerde afstemmingsoverleggen niet in Hongarije hebben plaatsgevonden, maar dat het onduidelijk is of deze overleggen slechts in één of in meerdere lidstaten hebben plaatsgehad. De verwijzende rechter gaat daarom over tot het stellen van de prejudiciële vragen. Prejudiciële vragen: Moet de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat de „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” bepalend is voor de bevoegdheid van het gerecht van een lidstaat, indien - verzoekster die stelt schade te hebben geleden, in deze lidstaat is gevestigd, zij hier haar economische activiteiten uitoefent en haar financiële belangen hier zijn geconcentreerd; - verzoekster haar vordering tegen één enkele verweerster, een vrachtwagenfabrikant die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, baseert op een in een beschikking van de Europese Commissie vastgestelde schending van artikel 101, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie [oud artikel 81, lid 1, EG], bestaande in heimelijke afspraken over prijsstelling en verhogingen van de brutoprijs in de Europese Economische Ruimte, welke beschikking naast verweerster ook andere adressaten heeft; - verzoekster uitsluitend door andere, bij het kartel betrokken ondernemingen gefabriceerde vrachtwagens heeft aangeschaft; - er geen aanwijzingen zijn dat de als mededingingsbeperkend gekwalificeerde ontmoetingen in de forumstaat (Hongarije) hebben plaatsgevonden; - verzoekster doorgaans vrachtwagens kocht – naar zij stelt tegen vervalste prijzen – in de forumstaat, door overeenkomsten tot financiële leasing te sluiten met in deze staat opererende ondernemingen, maar zij naar eigen zeggen rechtstreeks met de vrachtwagendealers onderhandelde, waarbij de leasinggever de door haar bedongen prijs verhoogde met zijn winst en zijn kosten voor de lease, en zij na de uitvoering en de beëindiging van de leaseovereenkomst de eigendom over de voertuigen verwierf? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Zuid-Chemie BV C-189/08; Cartel Damage Claims (CDC) Hydrogen Peroxide SA C-352/13; Kronhofer C-168/02; Universal Music International Holding BV C-12/15. Specifiek beleidsterrein: EZK; JenV