C-451/99, Cura Anlagen GmbH, arrest van 21 maart 2002

Contentverzamelaar

C-451/99, Cura Anlagen GmbH, arrest van 21 maart 2002

Datum arrest, zaaknummer, partijen
Arrest het Hof van Justitie EG van 21 maart 2002, zaak C-451/99, Cura Anlagen GmbH tegen Auto Service Leasing GmbH (ASL).

Betrokken departementen
V&W, FIN

Sleutelwoorden
Autoverhuur - Verbod om in een lidstaat een in een andere lidstaat geregistreerd voertuig langer dan gedurende een bepaalde termijn te gebruiken - Verplichting het voertuig in de lidstaat van gebruik te laten registeren en er een op het brandstofverbruik gebaseerde belasting te betalen - Verplichting het voertuig te verzekeren bij een in de lidstaat van gebruik erkende verzekeraar - Verplichte technische controle - Beperkingen op het vrij verrichten van diensten - Rechtvaardigingsgronden

Beleidsrelevantie
Met dit arrest maakt het Hof duidelijk met betrekking tot grensoverschrijdende leasing van voertuigen welke verschillende specifieke nationaalrechtelijke belemmeringen in beginsel gerechtvaardigd kunnen zijn door dwingende redenen van algemeen belang, en waarom zij in casu in strijd komen met het evenredigheidsbeginsel.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Auto Service Leasing GmbH, gevestigd in Duitsland (de lessor, hierna te noemen "ASL") en Cura Anlagen GmbH, gevestigd in Oostenrijk (de lessee, hierna te noemen "Cura Anlagen") sloten een lease-overeenkomst waarbij ASL een in Duitsland geregistreerde auto leasde voor een periode van 36 maanden aan Cura Anlagen. Cura Anlagen zou een vast maandbedrag betalen dat de kosten van de verplichte verzekering omvatte plus een extra bedrag per 1000 km boven een bepaalde afgelegde afstand. Overeengekomen was dat de auto hoofdzakelijk in Oostenrijk zou worden gebruikt en dat de auto op naam van ASL geregistreerd zou blijven en zijn Duitse kenteken zou behouden. Cura Anlagen bracht de auto naar Oostenrijk maar kon de auto niet gebruiken omdat de toepasselijke Oostenrijkse wetgeving het verbiedt dat langer dan drie dagen met een auto met buitenlandse kentekenplaten wordt rondgereden. Cura Anlagen stelde vervolgens een beroep in bij de Oostenrijkse rechter met, kort gezegd, de vordering dat ASL de belasting op het brandstofverbruik voor haar rekening zou nemen. De Oostenrijkse rechter heeft naar aanleiding van dit geschil het Hof gevraagd of de Oostenrijkse wetgeving waarbij het verboden wordt een voertuig dat is geleasd van in Duitsland gevestigde leasemaatschappij en daar is geregistreerd op naam van die leasemaatschappij langer dan 3 dagen te gebruiken, zonder het in Oostenrijk te laten registeren, in strijd is met artikel 49 EG (of met artikel 28 EG).

Het Hof begint door vast te stellen dat leasing een dienst in de zin van artikel 50 EG. Vervolgens gaat het Hof na of de Oostenrijkse wetgeving het vrij verkeer van diensten belemmert en of deze belemmeringen kunnen worden gerechtvaardigd (dan wel verdragsrechtelijk dan wel overeenkomstig de rechtspraak van het Hof of door dwingende redenen van algemeen belang). Het Hof gaat in op de afzonderlijke verplichtingen die Oostenrijkse regeling stelt met betrekking tot grensoverschrijdende leasing.

Ten aanzien van de registratieplicht in de lidstaat van verbruik gaat het Hof ervan uit dat deze verplichting grensoverschrijdende lease-activiteiten bemoeilijkt. Het Hof aanvaardt de noodzaak van een registratieplicht gelet op het verband tussen de registratieplicht en de betaling van motorrijtuigenbelasting als een rechtvaardiging van deze beperking. Motorrijtuigenbelasting is ten aanzien van personenauto's niet geharmoniseerd zodat lidstaten vrij zijn hun fiscale bevoegdheid uit kunnen oefenen mits zij daarbij het gemeenschapsrecht in acht nemen. Registratie zou een natuurlijke uitvloeisel van deze fiscale bevoegdheid zijn omdat registratie de controles vergemakkelijkt voor zowel de staat van registratie als voor de andere lidstaten. Echter, het Hof is van oordeel dat de termijn van drie dagen zoals gehanteerd in de Oostenrijkse wetgeving, veel te kort is en niet proportioneel is met het nagestreefde doel.

Ten aanzien van de verplichting voor de leaseonderneming om in Oostenrijk een vestiging te hebben, of anders de registratie van het voertuig op naam van de huurder te aanvaarden, is het Hof van oordeel dat deze verplichting eveneens niet proportioneel is met het beoogde doel (de noodzaak om bij verkeersovertredingen inlichtingen in te kunnen winnen bij degene op wiens naam het voertuig is geregistreerd). Het is immers mogelijk dat het voertuig in het land van gebruik wordt geregistreerd op naam van de leasemaatschappij met opgave van naam en adres van de huurder die, in voorkomend geval, medeverantwoordelijk wordt.

Verder oordeelt het Hof dat de eis dat een voertuig slechts wordt geregistreerd, wanneer het verzekerd is door een door Oostenrijk "erkende verzekeraar", in het geval de term "erkende verzekeraar" slechts een in dat land gevestigde verzekeraar impliceert, de vrije verrichting van diensten van zowel verzekeraars als leasemaatschappijen beperkt.

Met betrekking tot de eis van een technische keuring oordeelt het Hof dat een extra technische keuring op een voertuig die reeds een keuring in een ander lidstaat heeft ondergaan grensoverschrijdende lease minder aantrekkelijk maakt zodat het vrije dienstverkeer wordt belemmerd. Verkeersveiligheid is weliswaar een dwingende reden van algemeen belang die deze belemmering kan rechtvaardigen maar de lidstaten moeten het gemeenschapsrecht in acht nemen. In de eerste plaats moeten de bepalingen van richtlijn 96/96/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de van de wetgevingen van de lidstaten inzake technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens worden nageleefd. Verder volgt uit het arrest Schloh (zaak 50/85) dat een extra keuring kan worden gerechtvaardigd (gelet op de belangen van bescherming van de gezondheid en het leven) maar dat een dergelijke keuring slechts kan worden verlangd als deze ook voor voertuigen van binnenlandse oorsprong wordt verlangd.

Tenslotte oordeelt het Hof dat een belastingstelsel waarbij de heffingspercentage van de belasting vastgesteld wordt op basis van het verbruik van het voertuig en dat niet evenredig is aan de duur van registratie in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het nagestreefde doel (namelijk de aankoop of bezit van voertuigen met een hoog brandstofverbruik tegen te gaan) kan ook worden bereikt door een belasting in te voeren die evenredig is aan de duur van de registratie van het voertuig in de staat waar het wordt gebruikt.

Korte analyse
Het Hof maakt in dit arrest duidelijk op welke punten nationale regelgeving met betrekking tot het grensoverschrijdend leasen van motorvoertuigen een belemmering van het vrij verkeer van diensten kan opleveren. Deze regelgeving omvat een aantal verplichtingen die rusten op de lessee die de auto in zijn eigen land wil gebruiken terwijl de auto afkomstig is uit het land van de lessor en daarbij de nummerplaat van laatstgenoemd land zou behouden. Daarbij stelt het Hof vast dat zij (niet-discriminatoire) belemmeringen opleveren maar dat zij, voor zover zij gerechtvaardigd worden door dwingende redenen van algemeen belang, onevenredig zijn aan het nagestreefde doel. De rechtvaardigingen die het Hof onderzoekt, zijn de 'fiscale bevoegdheid', de noodzaak om bij verkeersovertredingen effectief te kunnen controleren, de verkeersveiligheid en de bescherming van het milieu. Het Hof is zeer uitvoerig in zijn beoordeling van het evenredigheidsbeginsel en geeft daarbij im- of expliciet aan, welke minder vergaande alternatieve modaliteiten wel door de beugel hadden gekund.

Eerste inventarisatie van mogelijke effecten voor beleid, wetgeving, rechtspraak of rechtspraktijk
Voor wat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat betreft, is op de materie van de onderhavige zaak de wegenverkeerswetgeving (Wegenverkeerswet 1994 en uitvoeringswetgeving) van toepassing. Daarbij geldt als hoofdregel dat een voertuig dat zich in Nederland op de weg bevindt, ook in Nederland moet zijn geregistreerd (artikel 36 WVW 1994). Echter, in artikel 37 wordt daar een uitzondering op gemaakt voor voertuigen die overeenkomstig het bepaalde in de internationale verkeersverdragen van Wenen en Genève 'in het internationaal verkeer' zijn. Deze voertuigen die dus in een ander land zijn geregistreerd, mogen in Nederland op de weg rijden zonder dat ze in Nederland behoeven te worden geregistreerd. Genoemde verdragen zouden een registratieplicht ook niet toestaan. Ze zijn immers in een ander land naar behoren geregistreerd en voldoen daar aan de geldende verplichtingen. Bovendien is het onwenselijk dat een voertuig in meer dan één land is geregistreerd. Dat kan immers leiden tot verwarrende situaties voor wat betreft het voldoen aan genoemde verplichtingen. Over het -langdurig- gebruik van deze voertuigen in een ander land dan waar ze zijn geregistreerd, geven de verdragen geen voorschriften. Er wordt slechts vermeld dat een verdragsluitende partij mag bepalen dat het voertuig ten minste een keer per jaar de grens moet overschrijden, wil er sprake blijven van internationaal verkeer. Dit is overigens in Nederland niet gebeurd. Het vorenstaande is onverkort van toepassing op de leasesituatie zoals omschreven in het arrest, zodat hieruit geen gevolgen voortvloeien voor de Nederlandse situatie.

Een en ander laat overigens onverlet de mogelijkheid dat Nederland in bepaalde omstandigheden overgaat tot belastingheffing over het voertuig. Registratie is daarvoor niet nodig.

Voor het Ministerie van Financiën zijn de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (BPM), en de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (MRB 1994) van belang. Deze belastingen zijn verschuldigd voor in het kentekenregister opgenomen voertuigen en bij gebruik van de Nederlandse weg. Indien het voertuig niet in het kentekenregister geregistreerd en daardoor geen houder bekend is, wordt de belasting van degene geheven die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft (artikel 1, vijfde lid BPM). Dit geldt ook voor voertuigen met een buitenlands kenteken. In het geval van een lease-auto is dit degene die de auto in Nederland gebruikt.

Voor verschuldigdheid van de BPM is dus géén registratie in Nederland vereist. De uitvoering van deze regel door de belastingdienst is soepel. Indien uit meerdere controles blijkt dat een voertuig in Nederland gebruik van de weg maakt krijgt de houder de mogelijkheid aangifte te doen en de verschuldigde belasting af te dragen. Indien een voertuig aan bepaalde vereisten voldoet (enkel gebruik voor woon/werkverkeer naar het buitenland) is het mogelijk een vergunning te krijgen en is de belasting niet verschuldigd.

Motorrijtuigenbelasting wordt op basis van het gewicht van het betrokken motorvoertuig vastgesteld en is periodiek te voldoen. De belasting is verschuldigd voor het houden van een voertuig, hetgeen meestal blijkt uit de registratie van het voertuig. Indien er een buitenlands kenteken voor het voertuig is opgegeven, is de houder (degene die het voertuig feitelijk ter beschikking heeft, artikel 7, eerste lid onder c MRB 1994) het subject van de belasting. De belasting wordt geheven naar de duur van registratie op een houder in Nederland en verzet zich daarmee niet tegen de eisen van het Hof.

Registratie van een Nederlands kenteken creëert de verplichting om voor het motorrijtuig een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten (artikel 2, eerste lid Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen). Indien registratie in Nederland niet plaatsvindt zal het voertuig in het land van registratie verplicht verzekerd zijn. Belastingen op (particuliere) motorvoertuigen zijn in Europa niet geharmoniseerd en er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. Zo lang het gemeenschapsrecht in acht genomen wordt kunnen lidstaten hun fiscale bevoegdheid vrij uitoefenen. De (verplichting tot) registratie van motorrijtuigen binnen de landsgrenzen is een uitvloeisel van de individuele bevoegdheid van lidstaten. Een leasesituatie als omschreven in het arrest zou bij toepassing van de Nederlandse regelgeving niet de gevolgen hebben als omschreven in het arrest.

Voorstel voor behandeling
De ICER zendt het arrest en dit fiche ter kennisneming aan de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Financiën.