C-451/20 Airhelp
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 10 november 2020 Schriftelijke opmerkingen: 27 december 2020
Trefwoorden : compensatie luchtreizigers;
Onderwerp :
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91
Feiten:
De passagier die over de bevestigde boeking beschikt, heeft zijn rechten gecedeerd aan verzoekster. De vliegverbinding bestond uit twee vluchten: 1) van Chişinău naar Wenen, en 2) van Wenen naar Bangkok. De eerste vlucht werd minder dan zeven dagen voor het geplande vertrek geannuleerd. Verweerster heeft de passagier daarom omgeboekt naar een andere vliegverbinding: van Istanboel naar Bangkok. Hoe en wanneer de passagier van Chişinău naar Istanboel is vervoerd, kon niet worden vastgesteld. De daadwerkelijke vertraging van de nieuwe vlucht ten opzichte van de geplande aankomst van de oorspronkelijke vlucht bedroeg 2 uur en 27 minuten. Verzoekster vordert de toewijzing van 300 EUR aangezien verweerster de passagier geen andere vlucht heeft aangeboden, waarmee hij zijn eindbestemming Bangkok binnen twee uur na de oorspronkelijk geplande aankomsttijd daadwerkelijk heeft kunnen bereiken. Verweerster heeft wel het recht om het compensatiebedrag te verlagen, omdat de passagier binnen vier uur op zijn eindbestemming is aangekomen. Het in eerste aanleg aangezochte Bezirksgericht Schwechat heeft met het bestreden vonnis de vordering toegewezen. Tegen dat vonnis heeft verweerster hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.
Overweging:
Volgens de verwijzende rechter kan de uitlegging, dat voor de vraag of de daadwerkelijke aankomsttijd van de andere vlucht als uitgangspunt moet worden genomen om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden van de vrijstelling als bedoeld in artikel 5(1)c) van de verordening, resultaten opleveren, waarbij ofwel gelijksoortige feiten tot verschillende rechtsgevolgen leiden ofwel de passagier een ogenschijnlijk ontstaan recht wordt ontnomen, hoewel zijn ongemakken ernstiger zijn geworden. Dergelijke uitleggingen lijken in strijd te zijn met het doel van de luchtreizigersverordening, meer bepaald met overwegingen 1 en 2. Aangezien deze vraag in de rechtspraak van het Hof nog niet definitief is verduidelijkt en de verwijzende rechter voornemens is om een uitlegging te geven die afwijkt van andere beslissingen van nationale rechters, was de verwijzende rechter verplicht te verzoeken om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, aldus worden uitgelegd dat de [Or.2] verordening ook van toepassing is op een als één geheel geboekte, uit twee deeltrajecten bestaande vlucht, waarbij de vlucht op beide deeltrajecten door één (en dezelfde) communautaire luchtvaartmaatschappij moet worden uitgevoerd, wanneer zowel de plaats van vertrek van het eerste deeltraject als de plaats van aankomst van het tweede deeltraject in een derde land ligt en alleen de plaats van aankomst van het eerste deeltraject en de plaats van vertrek van het tweede deeltraject op het grondgebied van een lidstaat ligt?
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2) Moet artikel 5, lid 1, onder c), iii), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, aldus worden uitgelegd dat de passagier ook recht heeft op de in artikel 7, lid 1, van deze verordening bedoelde compensatie, wanneer hij met de hem aangeboden andere vlucht volgens de planning weliswaar niet meer dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd van de geannuleerde vlucht op de eindbestemming zou aankomen, maar hij deze niet daadwerkelijk binnen dit tijdsbestek bereikt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Transportes Aéreos Portugueses C-74/19; flightright/Eurowings C-130/18; Finnair C-832/18;
Specifiek beleidsterrein: IenW