C-452/21 Przedsiebiorstwo Panstwowe X

Contentverzamelaar

C-452/21 Przedsiebiorstwo Panstwowe X

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    1 november 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    18 december 2021

Trefwoorden : omgevingslawaai, termijn om vorderingen in te stellen, doeltreffendheidsbeginsel

Onderwerp :

-           Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

-           Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai

Feiten:

Krachtens een besluit van de regiopresident uit 2007 zijn talrijke beperkingen ingevoerd ten aanzien van het onroerende goed van verzoekers. Bij besluit van de regionale assemblee uit 2011 is het onroerende goed van verzoekers opgenomen in het gebied met beperkte doeleinden. Verzoekers hebben in 2013 vorderingen ingesteld die strekten tot veroordeling van staatsbedrijf X, tot betaling van vergoeding voor het waardeverlies van hun onroerende goed en vergoeding van de kosten van de akoestische sanering van het gebouw naar aanleiding van de instelling van een gebied met beperkte gebruiksdoeleinden rondom de luchthaven en de daardoor veroorzaakte geluidshinder. De rechter heeft de vorderingen van verzoekers afgewezen op grond dat op de datum van de uitspraak een termijn van slechts twee jaar voor het instellen van dergelijke vorderingen van kracht was. Deze termijn, gerekend vanaf de inwerkingtreding van het besluit van de regiopresident uit 2007, was reeds verstreken. Volgens de Poolse rechter in eerste aanleg zou het besluit uit 2011 geen nieuwe beperkingen hebben meegebracht. De betrokken regeling inzake de termijn van twee jaar is inmiddels aangevochten, met als resultaat een langere termijn voor rechthebbenden om vorderingen geldend te maken. Hoewel de nieuwe termijn drie jaar beslaat, vraagt de verwijzende rechter of die termijn niet ook te kort is, gelet op de doeltreffendheid van het Unierecht.

Overweging:

De prejudiciële vraag betreft de beperking van het recht van burgers die aan buitensporige geluidshinder worden blootgesteld om vorderingen in te stellen, met name uit hoofde van het recht van eigendom en het recht op een natuurlijke omgeving, er rekening mee houdend dat de Poolse autoriteiten hebben verzuimd om bewustmakings- en voorlichtingscampagnes met betrekking tot dergelijke lawaai te organiseren en er een te korte termijn voor de instelling van dergelijke vorderingen is gesteld, wat kan worden geacht in strijd te zijn met richtlijn 2002/49, artikel 191, leden 1 en 2, VWEU en de artikelen 7, 17 en 37 van het EU-Handvest. Volgens de verwijzende rechter doet de korte termijn voor het instellen van dergelijke vorderingen ernstige twijfels rijzen omtrent het realistische karakter ervan, aangezien de vorderingen in vele gevallen tenietgaan voordat de rechthebbenden zich bewust worden van het bestaan ervan.

Prejudiciële vragen:

Moeten artikel 191, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 7, 17 en 37 van het Handvest van de grondrechten, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1, en de artikelen 2, 8 en 9 van richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten een nationaalrechtelijke bepaling, namelijk artikel 129, lid 4, van de ustawa - Prawo ochrony środowiska (milieubeschermingswet) van 27 april 2001, op grond waarvan voor het instellen van vorderingen uit hoofde van de beperking van het gebruik van een onroerend goed een termijn van drie jaar is gesteld die het eigenaren van onroerende goederen in een gebied met beperkte gebruiksdoeleinden van een luchthaven onmogelijk maakt om een vergoeding voor het waardeverlies van hun onroerende goed en terugbetaling van de kosten van de akoestische sanering ervan te verkrijgen, zoals het geval is in de onderhavige zaak?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-420/11; C-542/08; C-429/12

Specifiek beleidsterrein: IenW