C-453/20 CityRail   

Contentverzamelaar

C-453/20 CityRail   

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     17 februari 2021

Trefwoorden : spoorwegen; treindiensten; spoorweginfrastructuur

Onderwerp :

-           Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte;

-           Uitvoeringsverordening (EU) 2015/909 van de Commissie van 12 juni 2015 betreffende de modaliteiten voor de berekening van de kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien;

-           Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2177 van de Commissie van 22 november 2017 betreffende de toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten;

Feiten:

CityRail heeft een klacht ingediend bij de nationale spoorwegadministratie. CityRail heeft daarbij verzocht om toetsing van de netverklaring, meer bepaald van het document „beschrijving van de dienstvoorzieningen” in de vanaf 1 april 2020 geldende versie. CityRail voert aan dat de regels concurrentie op de markt voor afzonderlijke verzendingen in het goederenvervoer in de praktijk uitsluiten. De betwiste regels gaan over de laad- en losplaatsen, het ingevoerde stelsel van reserveringen van de capaciteit, en het vergoedingenstelsel. De spoorwegadministratie stelt dat het niet mogelijk is om de precieze dagen van aankomst en vertrek van de bij het inladen betrokken wagons een jaar van tevoren vast te stellen. De spoorwegadministratie heeft krachtens artikel 27(3) van richtlijn 2012/34 en de nationale wetgeving het recht om de beschrijving zo nodig te wijzigen.

Overweging:

De prejudiciële vragen zijn gesteld door het bureau voor de toegang tot de vervoersinfrastructuur. In het antwoord van het bureau op de vragen van het Hof is te lezen waarom zij aan te merken is als een rechterlijke instantie.

Het bureau betwijfelt om te beginnen of de kwalificatie van laad- en losplaatsen als dienstvoorzieningen in de zin van punt 2 van bijlage II bij richtlijn 2012/34 in overeenstemming is met deze richtlijn. Bovendien is er volgens het bureau sprake van discriminatie, aangezien de spoorwegadministratie het begrip “reservering van capaciteit van dienstvoorzieningen” heeft ingevoerd zonder daarbij rekening te houden met de doelstelling een efficiënte benutting van de beschikbare capaciteit te waarborgen, hetgeen in strijd is met artikel 11 van verordening 2017/2177, en zonder de toewijzing van infrastructuurcapaciteit en van capaciteit in dienstvoorzieningen op elkaar af te stemmen, hetgeen in strijd is met artikel 7(2) van deze verordening. Bovendien heeft het bureau geconcludeerd dat moeilijk een stelsel van sancties voor de niet-benutting van capaciteit in dienstvoorzieningen kan worden ingevoerd en dat de verplichte invoering van een stelsel van heffingen voor het gebruik van dergelijke voorzieningen niet geoorloofd is in het licht van artikel 31(7) van richtlijn 2012/34. Het bureau heeft een voorlopige maatregel genomen krachtens welke de niet-toepassing van een aantal bepalingen van de beschrijving is gelast, aangezien de belanghebbende entiteiten momenteel reeds ernstige schade lijden.

Prejudiciële vragen:

1. Maken de laad- en losplaats in het goederenvervoer en het daarmee verbonden spoor deel uit van de spoorweginfrastructuur in de zin van artikel 3, punt 3, van richtlijn 2012/34?

2. Is het een infrastructuurbeheerder volgens richtlijn 2012/34 toegestaan om het niveau van de heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur of de dienstvoorzieningen te allen tijde te wijzigen ten nadele van de exploitanten?

3. Is richtlijn 2012/34 overeenkomstig artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bindend voor de overheidsorganisatie Správa železnic (nationale spoorwegadministratie, Tsjechië)?

4. Kunnen de regels die zijn opgenomen in de netverklaring als discriminerend worden beschouwd wanneer deze in strijd zijn met bepalingen van Unierecht die door de Správa železnic dienen te worden nagekomen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Westbahn Management C-136/11; Österreichischer Rundfunk C-195/06; Umweltanwalt von Kärnten C-205/08; Häupl C-246/05;

Specifiek beleidsterrein: IenW;