C-456/14 Orrego Arias

Contentverzamelaar

C-456/14 Orrego Arias

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

 Termijnen: Motivering departement:   28 november 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   14 december 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   14 januari 2015
Trefwoorden: onderlinge erkenning besluiten tot uitzetting derdelanders

Onderwerp
Richtlijn 2001/40/EG van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen

Tegen verzoeker is op 15-06-2012 een verwijderingsbesluit genomen waarmee hij zich vijf jaar niet op het Schengengrondgebied mag bevinden. Dit besluit is genomen op grond van SPA regelgeving op de rechten en vrijheden en de sociale integratie van vreemdelingen in SPA, (gebaseerd op RL 2001/40) en het feit dat verzoeker is veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf voor een poging tot diefstal met geweld. Verzoeker gaat in beroep omdat de opgelegde straf korter is dan de in de SPA wetgeving genoemde één jaar en omdat de verwijderingsmaatregel disproportioneel is, maar dat wordt verworpen. De opgelegde straf is verminderd wegens ‘berusting’ maar het misdrijf wordt volgens het SPA recht bestraft met een gevangenisstraf van één tot drie jaar. Verzoeker gaat in beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende SPA rechter (Tribunal Superior de Justicia de Castilla La Mancha) constateert dat de relevante bepaling in de SPA regelgeving door de rechtsprekende instanties verschillend wordt geïnterpreteerd. De vraag is het gaat om de straf die de wetgever voorschrijft of de daadwerkelijk opgelegde straf? Hij besluit het HvJEU de volgende vraag voor te leggen:
“Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt verzocht om een prejudiciële beslissing omtrent de uitlegging van artikel 3, lid 1, sub a, eerste streepje, van richtlijn 2001/40/EG van de Raad van 28 mei 2001, en met name over de vraag of de in die bepaling gebruikte woorden „een strafbaar feit dat bestraft kan worden met een vrijheidsstraf van ten minste één jaar” zien op de op het betrokken misdrijf gestelde straf in abstracto dan wel op de aan de veroordeelde daadwerkelijk opgelegde gevangenisstraf, en dus of het door een lidstaat genomen besluit tot verwijdering van een tot een vrijheidsstraf van acht maanden veroordeelde onderdaan van een derde land wel of niet zou worden erkend door andere lidstaten.”

Specifiek beleidsterrein: VenJ