C-457/15 Vattenfall Europe Generation
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 16 oktober 2015 Concept schriftelijke opmerkingen: 02 november 2015 Schriftelijke opmerkingen: 02 december 2015 Trefwoorden: broeikasgasemissierechten; aanvang verplichting tot handel en rapportage Onderwerp - Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad; - Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad, gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 63); - Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87.
Verzoekster is exploitant van een nieuw gebouwde op steenkolen gestookte elektriciteitscentrale in Hamburg. Zij meldt in augustus en september 2013 per brief aan de DUIaut (DEHSt) voor de handel in emissierechten dat zij ervan uitgaat dat de in de DUI wet geregelde verplichting tot handel in emissierechten en rapportage voor de op dat moment nog in de bouwfase verkerende installatie pas ingaat op het moment dat wordt gestart met proefdraaien. Maar DEHSt antwoordt dat deze verplichting ingaat zodra een vermogen van 20MW wordt overschreden en er sprake is van uitstoot door de (bouw van de) installatie. Verzoekster dient vervolgens zonder de juridische verplichting te erkennen voor 2013 een monitoringplan in en levert emissierechten in. Daarna gaat zij op 20-02-2014 in beroep tegen de beslissing van DEHSt; de installatie gaat pas in februari 2015 proefdraaien. Zij stelt dat uit de DUI wet volgt dat de verplichting tot handel ingaat bij inbedrijfstelling. Elektriciteitsopwekking is het hoofddoel van de installatie; pas dan kan worden overgegaan tot verkoop van elektriciteit. Zij wijst ook op de definitie in RL 2003/87 wat onder ‘elektriciteitsopwekker’ wordt verstaan. In de DUI regeling is geen definitie opgenomen van ‘proefdraaien’.
De verwijzende DUI rechter (Verwaltungsgericht Berlin) constateert dat deze kwestie nog niet eerder aan het HvJEU is voorgelegd. In zowel het DUI als EURrecht ontbreekt een duidelijke regeling wanneer de verplichting tot handel in emissierechten ingaat en daarvan hangt weer de verplichting tot rapportage af. Hij stelt de volgende vragen: 1.) Leidt de opname van de categorie „activiteiten voor het verbranden van brandstof in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW” in bijlage I bij richtlijn 2003/87/EG ertoe dat daarmee de verplichting tot handel in emissierechten van een installatie voor elektriciteitsopwekking begint op het tijdstip waarop voor het eerst broeikasgassen worden uitgestoten en derhalve mogelijkerwijs vóór het tijdstip waarop voor het eerst elektriciteit door de installatie wordt opgewekt? 2.) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: Moet artikel 19, lid 2, van besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 aldus worden uitgelegd dat de emissie van broeikasgassen die plaatsvindt vóór de aanvang van de normale werking van een onder bijlage I bij richtlijn 2003/87/EG vallende installatie, al op het tijdstip van de eerste emissie tijdens de bouwfase van de installatie de verplichting tot rapportage en inlevering van emissierechten door de exploitant in het leven roept? 3.) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet artikel 19, lid 2, van besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de nationale uitvoeringsbepaling in § 18, lid 4, van de Zuteilungsverordnung 2020 [toewijzingsbesluit 2020] op installaties voor elektriciteitsopwekking wordt toegepast om het tijdstip te bepalen waarop de verplichting tot handel in emissierechten ingaat? Specifiek beleidsterrein: IenM en EZ