C-458/18 GVC Services

Contentverzamelaar

C-458/18 GVC Services

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 september 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    07 november 2018

Trefwoorden: fiscale zaken; moeder-dochter; toetredingsverdragen

Onderwerp:

-           Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten;

-           Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de aanpassing der Verdragen (hierna: Toetredingsakte);


Feiten:

Verzoekster (GVC Services) is een eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid, opgericht volgens de Bulgaarse handelswet. Tot 01.02.2016 was het kapitaal van deze Bulgaarse vennootschap volledig in handen van de vennootschap PGB Limited, Gibraltar, welke is opgericht naar het recht van Gibraltar. Van 13.07.2011 t/m 21.04.2016 heeft verzoekster dividenden aan de moedermaatschappij toegekend en uitbetaald zonder daarover in Bulgarije belastingen in te houden en te voldoen. Zij was van mening dat PGB Limited, Gibraltar, kon worden beschouwd als een buitenlandse rechtspersoon die fiscaal gevestigd is in een lidstaat van de EU. Bij de litigieuze navorderingsaanslag werd vastgesteld dat over de aan de moedermaatschappij uitbetaalde dividenden en liquidatieopbrengsten bronbelasting voor in totaal 930.529,54 BGN verschuldigd was. Tegen de navorderingsaanslag werd administratief bezwaar gemaakt bij verweerder, die de aanslag bevestigde. Daarop werd beroep in rechte ingesteld bij de verwijzende rechter. Verzoekster stelt dat het Unierecht ook van toepassing is op Gibraltar. Verzoekster beroept zich op artikel 355(3) VWEU en stelt dat de uitkering van dividenden niet valt onder de uitzonderingen van de artikelen 28 tot en met 30 van de Toetredingsakte. De moedermaatschappij zou moeten worden gelijkgesteld met een naar Brits recht opgerichte vennootschap en daardoor in Gibraltar onderworpen zijn aan de heffing van vennootschapsbelasting, welke volgens verzoekster moet worden gelijkgesteld met de corporation tax in het Verenigd Koninkrijk. Verweerder stelt dat richtlijn 2011/96 een uitdrukkelijke en uitputtende lijst bevat van de vennootschappen en de belastingen waarvoor zij geldt. Volgens verweerder is de werkingssfeer van de richtlijn daarin definitief vastgelegd en kan deze niet worden uitgebreid tot vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van Gibraltar en die aldaar aan de belasting zijn onderworpen. Bepalingen inzake fiscale lasten mogen volgens verweerder niet ruim worden uitgelegd.


Overweging:

Het Hof heeft reeds bij herhaling vastgesteld dat het Unierecht krachtens artikel 355(3) VWEU van toepassing is op Gibraltar. Volgens de verwijzende rechter kunnen in de rechtspraak van het Hof argumenten worden gevonden op grond waarvan vragen tot uitlegging van een bepaling van de Bulgaarse btw-wet aan het Hof kunnen worden voorgelegd. Richtlijn 2011/96 strekt ertoe dividenden en andere winstuitkeringen van dochterondernemingen aan hun moedermaatschappijen vrij te stellen van bronbelasting en dubbele belastingheffing van zulke inkomsten op het niveau van de moedermaatschappij te elimineren. In deze context moet worden verduidelijkt of Gibraltar van de werkingssfeer van de richtlijn moet worden uitgesloten dan wel of de door de moedermaatschappij in Gibraltar verschuldigde belasting rechtvaardigt dat de dochteronderneming wordt vrijgesteld van een in Bulgarije aan de bron geheven belasting.


Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 2, onder a), punt i), gelezen in samenhang met bijlage I, deel A, onder ab), van richtlijn 2011/96/EU aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „de vennootschappen naar Brits recht” ook vennootschappen vallen die naar het recht van Gibraltar zijn opgericht?

2. Moet artikel 2, onder a), punt iii), gelezen in samenhang met bijlage I, deel B, van richtlijn 2011/96/EU aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „corporation tax in het Verenigd Koninkrijk” ook de in Gibraltar verschuldigde vennootschapsbelasting valt?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Buhagiar e.a. C-267; The Gibraltar Betting and Gaming Association C-591/17;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal;

Gerelateerde documenten