C-46/16 LC Customs Services

Contentverzamelaar

C-46/16 LC Customs Services

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   15 maart 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       30 maart 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   30 april 2016
Trefwoorden: communautair douanewetboek (CDW); antidumping; motivering

Onderwerp
Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek

Verzoekster heeft op 02-06-2011 aangifte gedaan voor extern douanevervoer van kinderfietsen en onderdelen vanuit de VRC naar RUS. Op 05-07-2011 heeft de belastingdienst (verweerster) verzoekster bericht dat geen bewijs was ontvangen van beëindiging van het douanevervoer. Verweerster gaat er dan vanuit dat sprake is van een transactie tussen het VRC- en het RUS bedrijf. De transactie voldoet niet aan het gestelde in artikel 29 van Vo. 2913/92 (waardebepaling op grond van artikel 30 wegens ontbrekende gegevens) en zij past artikel 31 toe. Verzoekster krijgt een beschikking tot betaling van douanerechten, antidumpingrechten en btw. Dit besluit wordt vernietigd wegens mankerende motivering; de rechter oordeelt dat verweerster eerst had moeten nagaan of zij over meer informatie had kunnen beschikken aangezien het om fietsen gaat en deze vaak voor invoer worden verkocht. Verweerster gaat in beroep dat op 10-06-2014 ongegrond wordt verklaard. De appelrechter is het eens met de lagere rechter en voegt toe dat uit de besluiten niet blijkt welke gegevens voor de berekening van de douanewaarde zijn gebruikt, maar dat dit pas in het verweerschrift wordt opgehelderd. De rechter kan dan niet nagaan of in de besluiten met die informatie rekening is gehouden. Evenmin is nagegaan of de producent waarde-informatie heeft geweigerd op grond van een bedrijfsgeheim. Verweerster stelt cassatieberoep in.

De verwijzende LET rechter (hoogste bestuursrechter) heeft eerder een vergelijkbare zaak aan het HvJEU voorgelegd (C-204/15 Latspas) maar deze is ingetrokken. Verweerster stelt dat geen rekening is gehouden met de aan de rechter overgelegde documenten waaruit blijkt dat sprake is van eerdere transacties tussen VRC- en LET bedrijven met betrekking tot export van fietsen naar de EU en waaruit ook de prijs van de goederen blijkt. Zij heeft de (laagste) prijs vastgesteld op grond van artikel 151 lid 3 van Vo. 2454/93. Er is geen wettelijke verplichting tot informatie vragen aan de producent na toepassing van de transactiewaardemethode van soortgelijke goederen.
De vragen die in deze zaak beantwoord moeten worden is hoe de douanewaarden van goederen vastgesteld moet worden en wanneer sprake is van ontoereikende motivering. Hij legt daartoe de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Moet artikel 29, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek aldus worden uitgelegd dat de in dat artikel genoemde methode ook van toepassing is wanneer de invoer van goederen en het in het vrije verkeer brengen daarvan in het douanegebied van de Gemeenschap het gevolg is van het feit dat gedurende het douanevervoer onttrekking aan het douanetoezicht heeft plaatsgevonden, en het aan rechten bij invoer onderworpen goederen betreft die niet voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap, maar voor uitvoer uit de Gemeenschap zijn verkocht?
2) Moet het woord „achtereenvolgens” in artikel 30, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, gelezen in samenhang met het in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op behoorlijk bestuur en het beginsel dat besluiten moeten worden gemotiveerd, aldus worden uitgelegd dat de douane, om tot de conclusie te kunnen komen dat de methode van artikel 31 moet worden toegepast, in elk besluit dient aan te geven waarom de in de artikelen 29 en 30 genoemde methoden voor de vaststelling van de douanewaarde van goederen in de specifieke omstandigheden van het geval niet kunnen worden toegepast?
3) Is het, om geen gebruik te maken van de methode van artikel 30, lid 2, onder a), van het communautair douanewetboek, voldoende dat de douane erop wijst dat hij niet beschikt over de benodigde informatie, of is de douane verplicht om de informatie te verkrijgen van de producent?
4) Moet de douane aangeven waarom er geen gebruik is gemaakt van de in artikel 30, lid 2, onder c) en d), van het communautair douanewetboek genoemde methoden indien hij de prijs van soortgelijke goederen vaststelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 151, lid 3, van verordening nr. 2454/93?
5) Moet in het besluit van de douane uitgebreid worden aangegeven welke in de Gemeenschap beschik-bare gegevens als bedoeld in artikel 31 van het communautair douanewetboek er zijn, of kan de douane dat op een later tijdstip doen door tijdens de gerechtelijke procedure nader bewijs over te leggen?
Specifiek beleidsterrein: FIN en BZ-BEB

Gerelateerde documenten