C-460/14 Massar
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 20 november 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 6 december 2014 Schriftelijke opmerkingen: 6 januari 2015 Trefwoorden: rechtsbijstand (ontslagprocedure); vrije advocaatkeuze
Onderwerp Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering.
Verzoeker Johannes E.A. Massar heeft een rechtsbijstandverzekering bij (voorgangster van ) verweerster DAS. Verzoeker krijgt in januari 2014 ontslag aangezegd om bedrijfseconomische redenen. Hij vraagt DAS om kostendekking voor rechtsbijstand in de ontslagprocedure bij het UWV maar DAS deelt mede dat verzoeker geen recht heeft om een eigen advocaat te kiezen en mocht hij daartoe toch overgaan dan wordt niets vergoed. De inmiddels door verzoeker ingeschakelde advocaat herhaalt het verzoek (in januari 2014) maar DAS antwoordt per mail dat de procedure bij het UWV geen gerechtelijke of administratieve procedure is in de zin van RL 87/344 onder verwijzing naar het arrest Sneller/DAS, en dat pas in een eventueel daaropvolgende procedure (‘kennelijk onredelijk ontslag’ = koo) sprake zou zijn van een reguliere gerechtelijke procedure. Verzoeker start een procedure waarin hij vordert dat zijn zaak conform de uit RL 87/344 voortvloeiende rechten wordt overgedragen aan een door hem aan te wijzen advocaat die tevens door DAS zal worden betaald. Hij stelt dat in de polisvoorwaarden van verweerster inbreuk wordt gemaakt op het recht op vrije advocaatkeuze. Verweerster blijft bij haar mening dat de bij het UWV lopende procedure niet als een gerechtelijke of administratieve procedure in de zin van de RL kan worden aangemerkt. Verzoeker vraagt een voorlopige voorziening, in welke procedure partijen het eens worden dat UWV geen rechterlijke instantie is zodat geen sprake is van een lopende gerechtelijke procedure. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de procedure bij het UWV een administratieve procedure is als bedoeld in art. 4:67 Wet financieel toezicht (Wft) en RL 87/344. Laatstgenoemd begrip is volgens de voorzieningenrechter nog niet in de EUR en NL rechtspraak uitgelegd. Hij legt deze vraag dan ook als prejudiciële vraag voor aan de HR.
De verwijzende NL rechter (HR) schetst de twee belangrijkste wijzen van beëindiging van een arbeidsovereenkomst (ontbinding door de rechter wegens gewichtige redenen en opzegging met ontslagvergunning van UWV) onder het huidige recht waarbij voor onderhavige casus de opzeggingsprocedure relevant is. Deze ‘preventieve bestuurlijke’ toets door het UWV is ingevoerd om sociaal ongerechtvaardigd ontslag te voorkomen. Op grond van het Ontslagbesluit kan de werknemer in de procedure voor het UWV ‘verweer’ voeren tegen het verzoek van de werkgever om een ontslagvergunning te verkrijgen. Tegen de beslissing van het UWV is op geen enkele wijze hogere voorziening mogelijk. De werknemer kan bij negatieve uitkomst pas in actie komen bij daadwerkelijke opzegging door de werknemer ( de zgn ‘koo’-procedure bij de kantonrechter). De HR is voorshands van oordeel dat de procedure bij het UWV als een administratieve procedure moet worden aangemerkt maar gezien de noodzaak tot bescherming van de belangen van verzekerde in een dergelijke voor werknemers belangrijke procedures (die immers verstrekkende gevolgen kunnen hebben) oordeelt de HR dat de UWV-procedure binnen de reikwijdte van de RL zou moeten vallen. Aangezien niet alle twijfel is weggenomen legt hij de volgende vragen voor aan het HvJEU: 1. Dient het begrip "administratieve procedure" in art. 4 lid 1, aanhef en onder a, van Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, aldus te worden uitgelegd dat daaronder is begrepen de procedure bij het UWV, waarin de werkgever verzoekt om een ontslagvergunning teneinde te komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de (voor rechtsbijstand verzekerde) werknemer? 2. Indien het antwoord op vraag 1 afhangt van de kenmerken van de specifieke procedure, zo nodig in samenhang met de feiten en omstandigheden van het geval, aan de hand van welke kenmerken, feiten en omstandigheden dient de nationale rechter dan te bepalen of die procedure dient te worden aangemerkt als een administratieve procedure als bedoeld in art. 4 lid 1, aanhef en onder a, van de Richtlijn?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-442/12 Sneller Specifiek beleidsterrein: SZW mede VenJ