C-460/24 Schoger

Contentverzamelaar

C-460/24 Schoger

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     15 augustus 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     1 oktober 2024 

Trefwoorden: BTW; staatssteun

Onderwerp: 
-    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikel 107, lid 1;
-    Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw-richtlijn).

Feiten:
Verzoekende partij is ‘X’, een Oostenrijkse bank en het overkoepelende orgaan van een Oostenrijkse btw-groep. X heeft gedurende de jaren 2013 en 2017 gebruik gemaakt van een  ‘vrijstelling voor interbancaire diensten’. Op grond van een nationale vrijstelling kunnen alle diensten vrijgesteld worden van btw, voor zover de diensten onderling worden verricht tussen ondernemingen die zich hoofdzakelijk toeleggen op diensten van bancaire aard of op het gebied van verzekeringen of pensioenfondsen. De verwerende partij is de belastingdienst voor grote ondernemingen.

Overweging:
De verwijzende rechter verwenst te vernemen of een regeling zoals de vrijstelling voor interbancaire diensten overeenkomstig de nationale regelgeving moet worden aangemerkt als een steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. De rechter twijfelt namelijk of er sprake is van gunstigere nationale bepalingen ten opzichte van het Unierecht, en of een richtlijnconforme interpretatie contra legem mogelijk is, omdat de rechtstreekse toepassing van de btw-richtlijn tegen de wil van verzoekende partij in ieder geval niet mogelijk is. 

Prejudiciële vraag:
Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt krachtens artikel 267 VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag of onderstaande btw-vrijstelling moet worden aangemerkt als een steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: Zijn vrijgesteld van btw, diverse diensten die onderling worden verricht tussen ondernemingen die zich hoofdzakelijk toeleggen op diensten van bancaire aard of op het gebied van verzekeringen of pensioenfondsen, voor zover deze diensten rechtstreeks worden gebruikt ter verrichting van de genoemde vrijgestelde handelingen en voor het beschikbaar stellen van personeel van deze ondernemingen aan de in de eerste volzin genoemde groeperingen.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-210/06; C-379/98 PreussenElektra; C-94/04–C-202/04 e.a.; C-172/03; C-460/07; C-164/15 P en C-165/15 P Commissie/Aer Lingus en Ryanair; T-351/02 Deutsche Bahn; C-156/98 Commissie/Duitsland; C-172/03; C-20/15 P en C-21/15 P Commissie/World Duty Free Group e.a.

Specifiek beleidsterrein: FIN-Fiscaal; EZ