C-461/13 Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland

Contentverzamelaar

C-461/13 Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de vewijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   14 oktober 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   30 oktober 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   30 november 2013
Trefwoorden: milieu; kaderrichtlijn water

Onderwerp
- Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009

Verzoeker is een vereniging voor natuurbescherming. Hij komt op tegen een besluit van de DUI staat (de water- en scheepvaartdirectie noordwest) voor drie projecten tot uitdieping van de (federale) rivier de Wezer. Verzoeker stelt dat als gevolg van deze werkzaamheden de stroomsnelheid zal toenemen, de hoogwaterstand zal stijgen, de laagwaterstand zal dalen; het zoutgehalte van het water zal toenemen, de grens tussen zoet en brak zal stroomopwaarts opschuiven en de slibafzetting buiten de vaargeul zal toenemen.
In de door verzoeker aangespannen procedure voert verzoeker schendingen aan van het planologisch recht, maar ook van de wet op de milieueffectbeoordeling, het natuurbeschermingsrecht waaronder ook schendingen van uit de kaderrichtlijn water resulterende voorschriften inzake waterbescherming.

De verwijzende DUI rechter (Bundesverwaltungsgericht) komt tot de slotsom dat het bestreden planologisch besluit door een aantal aanzienlijke onregelmatigheden is aangetast. Hij stuit met name op onregelmatigheden in de procedure waarin moet worden onderzocht of voldaan wordt aan de voorwaarden voor afwijking van de beheersdoelstellingen. Het onderzoek naar de negatieve effecten van het project is onvoldoende (open) geweest. Hij stelt het Hof de volgende vragen:
1. Moet artikel 4, lid 1, sub a-i, van richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 (hierna: „kaderrichtlijn water”), aldus worden uitgelegd dat de lidstaten – behoudens indien een afwijking wordt toegekend – de goedkeuring van een project moeten weigeren wanneer dit project een achteruitgang van de toestand van een oppervlaktewaterlichaam kan teweegbrengen, of gaat het bij deze regeling om een louter doel bij de beheersplanning?
2. Moet het begrip „achteruitgang van de toestand” in artikel 4, lid 1, sub a-i, van de kaderrichtlijn water aldus worden uitgelegd dat het enkel ziet op nadelige veranderingen die leiden tot een indeling in een lagere klasse overeenkomstig bijlage V bij de richtlijn?
3. Indien de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord: onder welke voorwaarden is sprake van een „achteruitgang van de toestand” in de zin van artikel 4, lid 1, sub a-i, van de kaderrichtlijn water?
4. Moet artikel 4, lid 1, sub a-ii en a-iii, van de kaderrichtlijn water aldus worden uitgelegd dat de lidstaten – behoudens indien een afwijking wordt toegekend – de goedkeuring van een project moeten weigeren wanneer dit project het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand respectievelijk een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van een oppervlaktewater op het volgens de richtlijn relevante tijdstip in gevaar brengt, of gaat het bij deze regeling om een louter doel bij de beheersplanning?

Specifiek beleidsterrein: IenM

Gerelateerde documenten