C-463/16 Stadion Amsterdam

Contentverzamelaar

C-463/16 Stadion Amsterdam

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   4 oktober 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       20 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   20 november 2016


Trefwoorden: btw; tarief voor samengestelde diensten

Onderwerp: - Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1).

Verzoekster exploiteert de Amsterdam Arena, een multifunctioneel gebouwencomplex dat bestaat uit een voetbalstadion, een museum (Ajax) en bijbehorende voorzieningen. Zij verhuurt het complex aan derden voor sportwedstrijden en muziekevenementen en er vinden rondleidingen van één of twee uur plaats, de ‘World of Ajax’-tours, waarbij bezoek aan het museum is inbegrepen en welk bezoek buiten de tours niet mogelijk is. Voor de tours rekent verzoekster (in de in geding zijnde periode 01-01-2001 – 30-06-2005) het verlaagde btw-tarief (cultuur/recreatie/vermaak). Indien dat niet correct zou zijn meent verzoekster dat de tours vanuit het oogpunt van fiscale neutraliteit daarmee op één lijn moeten worden gesteld. Verweerder (Inspecteur) heeft dit niet aanvaard en stelt dat het algemene tarief van toepassing is. Verzoekster krijgt een naheffing. De zaak is al langs geweest bij de gerechtshoven AMS, en na verwijzingen door de HR DH en DB. Onbestreden is de eerste vaststelling door HofAMS dat een tour één dienst vormt die niet kan worden gesplitst. Uitgangspunt bij het laatste Hof (DB) is dan ook dat het rechtens niet mogelijk is verschillende omzetbelastingtarieven toe te passen op afzonderlijke elementen die tezamen één dienst vormen. En gezien de primaire functie van de Arena (sportwedstrijden en muziekuitvoeringen) is het geen museum noch een primair en permanent voor recreatie/vermaak ingericht voorziening waarvoor de wetgever het lage tarief heeft afgebakend.

Bij de verwijzende NL HR spitst de zaak zich toe op het middel gericht tegen het oordeel van het Hof DB dat het niet mogelijk is om op een concreet en specifiek element van één prestatie (hier: bezoek aan het museum) het verlaagde btw-tarief toe te passen. Verzoekster wijst daarbij op arresten van het HvJEU (C-251/05 Talacre, en in zaken CIE/FRA I en II) dat verschillende tarieven van toepassing kunnen zijn wanneer daardoor de goede werking en de functionaliteit van het btw-stelsel niet worden aangetast. Van dat laatste zou volgens verzoekster bij de tours geen sprake zijn.

Hof AMS heeft geoordeeld dat de rondleiding het overheersende element van de tour is en een bezoek aan het museum bijkomend. Het is niet mogelijk het museum apart te bezoeken en er wordt voor de tour één prijs berekend. Bij de Rb Haarlem waren partijen het al eens dat van de prijs voor de tour (€ 10) 6,50 aan de rondleiding en 3,50 aan het museum toegerekend kon worden.

De HR wijst op diverse arresten waarin het HvJEU aanwijzingen heeft gegeven aan de hand waarvan moet worden beoordeeld hoe een samenstel van prestaties voor btw-doeleinden moet worden behandeld. Elke prestatie moet normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd, en een handeling die economisch gezien uit één prestatie bestaat mag niet kunstmatig uit elkaar worden getrokken, dit met het oog op behoud van de functionaliteit van het btw-stelsel. De vraag in deze zaak is of de rondleiding door het stadion en het bezoek aan het museum zo nauw met elkaar samenhangen dat deze voor btw-doeleinden moeten worden beschouwd als één dienstverrichting. Hij stelt vast dat de fiscale behandeling van samengestelde prestaties door het HvJEU een sterk casuïstische aangelegenheid is en legt daarom het HvJEU de volgende vraag voor:
“Moet artikel 12, lid 3, letter a, van de Zesde richtlijn zo worden uitgelegd dat ingeval een dienst, die voor de heffing van btw een enkele prestatie is, is samengesteld uit twee of meer concrete en specifieke elementen waarvoor, indien deze als afzonderlijke diensten zouden worden verricht, verschillende btw-tarieven gelden, de heffing van btw ter zake van deze samengestelde dienst dient plaats te vinden naar de onderscheiden tarieven die voor die elementen gelden wanneer de vergoeding voor de dienst naar een juiste verhouding van de elementen kan worden gesplitst?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-41/04 Levob; C-111/05 Aktiebolaget; C-251/05 Talacre; C-384/01 CIE/FRA I en C-94/09 CIE/FRA II; C-88/09 Graphic Procédé; C-224/11 BGZ Leasing;

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten