C-463/20 Namur-Est Environnement  

Contentverzamelaar

C-463/20 Namur-Est Environnement  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     2 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     18 januari 2021

Trefwoorden : milieueffectbeoordeling; vergunningen; habitat;

Onderwerp :

Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;

Feiten:

Sagrex had een omgevingsvergunning aangevraagd met het oog op o.a. de hervatting van de exploitatie van de steengroeve in Bossimé. Het DNF (Waals agentschap voor natuur en bos) bracht daarop een negatief advies uit omdat Sagrex nergens in het dossier had verwezen naar de benodigde afwijkingen van de maatregelen ter bescherming van de soorten die bescherming genieten, ondanks het feit dat een groot aantal beschermde soorten negatieve gevolgen van het project zal ondervinden. Hierop heeft Sagrex een afwijking gevraagd van de maatregelen vergezeld van een milieueffectbeoordeling. Op 27-06-2016 heeft het DNF de gevraagde afwijking toegekend (het betreft hier de bestreden handeling). Vervolgens heeft Sagrex in het kader van de omgevingsvergunningsaanvraag gewijzigde plannen ingediend met daarbij een aanvullende milieueffectbeoordeling. Tussen 21 november en 21 december 2016 is een openbaar onderzoek van het gewijzigde project georganiseerd, dat tot een groot aantal bezwaarschriften heeft geleid. Ten slotte heeft het DNF een voorwaardelijk positief advies over de vergunningsaanvraag uitgebracht. Op 18-01-2017 heeft verzoeker (vereniging zonder winstoogmerk Namur-Est Environnement) verzocht om nietigverklaring van het besluit van het DNF van 27-06-2016.

Overweging:

De vraag rijst of de bestreden handeling en de omgevingsvergunning waarbij toestemming voor de exploitatie van de steengroeve wordt verleend, onder een en dezelfde vergunning vallen die een en hetzelfde project betreft in de zin van artikel 1(2)a en c) van de richtlijn. Deze vraag dient ambtshalve aan het Hof te worden voorgelegd, gelet op de feitelijke context van deze zaak, die specifiek is vergeleken met hetgeen tot op heden in de Europese rechtspraak is behandeld. Indien deze eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter tevens van het Hof te vernemen of aan de vereisten van die richtlijn is voldaan, voor zover de bestreden handeling, anders dan de handelingen die aan de orde waren in de zaken die hebben geleid tot de hieronder aangehaalde arresten en met name tot het arrest WELLS, niet echt een uitvoeringsbesluit maar ook geen hoofdbesluit is, aangezien het hoofdbesluit de omgevingsvergunning is waarbij toestemming wordt verleend voor de exploitatie van de steengroeve.

Prejudiciële vragen:

1. Vallen een besluit, waarbij met het oog op de exploitatie van een steengroeve toestemming wordt verleend voor de verstoring van dieren en de vernieling van de habitats van die soorten’ en het besluit waarbij die exploitatie wordt toegestaan of geweigerd (omgevingsvergunning) onder een en dezelfde vergunning [in de zin van artikel 1, lid 2, onder c), van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten] voor een en hetzelfde project [in de zin van artikel 1, lid 2, onder a), van die richtlijn], indien die exploitatie niet zonder dat eerste besluit kan plaatsvinden en de instantie die verantwoordelijk is voor de afgifte van omgevingsvergunningen daarenboven de mogelijkheid behoudt om de milieueffecten van die exploitatie op grond van strengere parameters te beoordelen dan de parameters die zijn geformuleerd door de instantie die het eerste besluit heeft vastgesteld?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is dan genoegzaam voldaan aan de vereisten van die richtlijn, in het bijzonder aan die van de artikelen 2, 5, 6, 7 en 8 ervan, wanneer de inspraakprocedure plaatsvindt na de vaststelling van het besluit ,waarbij met het oog op de exploitatie van een steengroeve toestemming wordt verleend voor de verstoring van dieren en de vernieling van de habitats van die soorten’, maar vóór de vaststelling van het hoofdbesluit dat de opdrachtgever het recht verleent om de steengroeve te exploiteren?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-201/02; C-290/03; Commissie/Verenigd Koninkrijk C-508/03; C-2/07; Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a. C-275/09; Commissie/Ierland C-50/09; Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a. C-275/09;

Specifiek beleidsterrein: EZK; IenW