C-465/14 Wieland et Rothwang

Contentverzamelaar

C-465/14 Wieland et Rothwang

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   1 december 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   17 december 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   17 januari 2015
Trefwoorden: sociale zekerheid; pensioen; gelijke behandeling

Onderwerp
- EVRM artikel 14 (gelijke behandeling)
- Verordening 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Pb L 149, blz 2)

Beide verzoekers zijn van OOS nationaliteit. Wieland is geboren in 1943 en heeft van oktober 1962 tot en met maart 1966 voor de Holland-Amerikalijn (HAL) gewerkt. Hij is daarna naar de VS verhuisd en heeft in 1969 de Amerikaanse nationaliteit verworven, waarbij de OOS is verloren gegaan. Sinds oktober 2008 woont hij weer in OOS. Hij heeft in april 2008 in NL AOW aangevraagd maar verweerster (SVB) heeft dat geweigerd. Verzoeker Wieland gaat in bezwaar maar dat wordt afgewezen op de grond dat verzoeker tussen zijn vijftiende en vijfenzestigste nooit verzekerd is geweest voor de AOW. Wieland legt de zaak voor aan de Rb Ams. Verweerster stelt dat Wieland als vreemdeling, aan boord van een zeeschip met NL thuishaven, van de verzekering is uitgesloten. Daarnaast kan hij geen rechten ontlenen aan Vo. 1408/71 omdat de litigieuze periode voor de OOS toetreding tot de EU ligt. De Rb stelt Wieland echter in het gelijk omdat de rechter de NL regelgeving strijdig acht met artikel 14 van het EVRM (gelijke behandeling). De SVB gaat in beroep bij de verwijzende rechter, stellende dat geen sprake is van discriminatie als de nationaliteit mede als criterium wordt gebruikt.
Rothwang is geboren in 1943. Hij werkt voor de HAL tussen november 1062 en april 1963. Sinds maart 1998 heeft hij een OOS pensioen, sinds september 1998 een ZWI invaliditeitspensioen, én ontvangt hij tussen november 1998 – december 2008 een WAO-uitkering. (€ 1,08 bruto per dag…). In januari 2009 vraagt hij AOW aan dat hem wort geweigerd, om dezelfde reden als Wieland – niet verzekerd geweest tussen zijn vijftiende en vijfenzestigste. De procedure verloopt hetzelfde, het motief van de Rb om Rothwang in het gelijk te stellen is dat het besluit van de SVB onvoldoende gemotiveerd is – niet duidelijk is waarom een NL zeevarende wel hier AOW zou krijgen maar een OOS niet.

De verwijzende NL rechter (Centrale Raad van Beroep) stelt vast dat beide verzoekers niet voor de AOW verzekerd zijn geweest omdat in de toen geldende NL regelgeving onderscheid naar nationaliteit werd gemaakt. De vraag is dan ook of dit onderscheid gerechtvaardigd is. Hij besluit het HvJEU de volgende vragen voor te leggen:
1. Moeten artikel 3 en artikel 94, eerste, en tweede lid, van Vo 1408/71 aldus worden uitgelegd dat deze bepalingen zich ertegen verzetten dat aan een voormalige zeevarende die deel uitmaakte van de bemanning van een zeeschip met een thuishaven in een lidstaat, die geen woonplaats had aan de wal en die geen onderdaan was van een lidstaat, nadat de staat waarvan deze zeevarende de nationaliteit heeft, tot (een rechtsvoorganger van) de Unie is toegetreden of Vo 1408/71 voor deze staat in werking is getreden, ouderdomspensioen (gedeeltelijk) wordt geweigerd op de enkele grond dat deze voormalige zeevarende in het tijdvak van (pretense) verzekering niet de nationaliteit had van de (eerstgenoemde) lidstaat?
2. Moeten de artikelen 18 en 45 van het VWEU aldus worden uitgelegd dat deze in de weg staan aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan een zeevarende die deel uitmaakte van de bemanning van een zeeschip met een thuishaven in deze lidstaat, die geen woonplaats aan de wal had en die geen onderdaan is van een lidstaat, uitgesloten was van verzekering voor het ouderdomspensioen, terwijl op grond van deze regeling als verzekerd wordt aangemerkt een zeevarende die onderdaan is van de lidstaat waar het zeeschip zijn thuishaven heeft en die zich voor het overige in dezelfde omstandigheden bevindt, indien de staat waarvan de eerstgenoemde zeevarende onderdaan is ten tijde van de vaststelling van het pensioen inmiddels tot (een rechtsvoorganger van) de Unie is toegetreden of Vo 1408/71 inmiddels voor deze staat in werking is getreden?
3. Moeten de vragen 1 en 2 op dezelfde wijze beantwoord worden in het geval van een (voormalige) zeevarende, die ten tijde van zijn werkzaamheden de nationaliteit had van een staat die op een later moment toetreedt tot (een rechtsvoorganger van) de Unie, maar die ten tijde van die toetreding of de inwerkingtreding van Vo 1408/71 voor deze staat en ten tijde van het te gelde maken van zijn aanspraak op ouderdomspensioen geen onderdaan is van een lidstaat, maar op wie laatstgenoemde verordening op grond van artikel 1 van Vo 859/2003 wel van toepassing is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-347/10 Salemink; C-106/11 Bakker
Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten