C-466/18 Porsche Inter Auto

Contentverzamelaar

C-466/18 Porsche Inter Auto

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    05 september 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    22 oktober 2018

Trefwoorden: emissies; voertuigen;

Onderwerp:

-           Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie;

-           Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie;

-           Reglement nr. 83 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) – Uniforme voorschriften voor de goedkeuring van voertuigen met betrekking tot de emissie van verontreinigende stoffen overeenkomstig de aan de motorbrandstof gestelde eisen;

-           Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen.



Feiten:

Op 17.04.2015 heeft verzoeker (consument) bij verweerster (autohandelaar) een nieuwe VW Tiguan TDI BMT gekocht voor de prijs van €40.000,-. Het voertuig voldoet volgens zijn EG-typegoedkeuring aan de Euro 5 emissienorm. Voertuigen van de betrokken reeks beschikken over “omschakellogica” die voorziet in een modus 0 (rijmodus) en een modus 1 (NEDC). Wanneer het voertuig in modus 0 in de NEDC testomgeving wordt voortbewogen, overschrijdt het de NOx-grenswaarden van verordening 715/2007. Aangezien het voertuig zich in werkelijke rijomstandigheden vrijwel uitsluitend in modus 0 bevindt,  worden de NOx-grenswaarden niet nageleefd. Bij zijn aankoop heeft verzoeker veel belang gehecht aan het verwerven van een dieselvoertuig met een zuinig verbruik. Het voertuig werd aangeprezen als milieuvriendelijk omdat het met de “Bluemotion” technologie is uitgerust. Bij brief van 08.10.2015 van de hoofdimporteur van VW-voertuigen is verzoeker ervan in kennis gesteld dat reparaties aan het voertuig noodzakelijk zijn en dat de fabrikant de kosten zal dragen. Verzoeker is vervolgens herhaaldelijk uitgenodigd om een door de fabrikant ontwikkelde update te laten installeren die de omschakellogica verwijdert. De update zorgt ervoor dat alleen tussen 15 en 33 graden Celsius en alleen onder 1.000 meter hoogte een emissiearme werking is gewaarborgd. Verzoeker voert aan dat zijn vertrouwen in het product is geschonden. Het voertuig vertoont een gebrek omdat het is uitgerust met een niettoegestaan manipulatie-instrument. Hij heeft bijgevolg een vergissing begaan en is bedrieglijk misleid. Op grond hiervan vordert hij ontbinding van de koopovereenkomst. De door verweerster voorgestelde herstelling brengt het goed niet in overeenstemming met de overeenkomst, aangezien de werking van de update (thermovenster) niet is toegestaan in de zin van artikel 5 van verordening 715/2007. Verweerster wijst deze argumenten af.


Overweging:

Naar Oostenrijks recht kan verzoeker de koopovereenkomst betwisten wegens dwaling. De wederpartij van de dwalende kan de rechtsgevolgen van de dwaling echter afwenden door de dwalende in de positie te brengen waarin hij zou hebben verkeerd wanneer haar foutieve bewering juist was geweest (“Klaglosstellung”). Derhalve is het voor de verwijzende rechter noodzakelijk om te vernemen of de update aan te merken is als een constructieonderdeel dat aan de Unierechtelijke bepalingen beantwoordt. De verwijzende rechter dient – uitgaande van de geldende rechtssituatie volgens welke verzoeker alleen het herstel moet laten uitvoeren indien dit doelmatig is – uit te maken of het thermovenster aan te merken is als een constructieonderdeel dat aan de Unierechtelijke bepalingen beantwoordt. Alleen wanneer dit het geval is, moet verzoeker het herstel laten uitvoeren. Tevens dient de verwijzende rechter uit te maken of de omschakellogica aan te merken is als een gebrek van niet geringe betekenis. De prejudiciële vragen worden gesteld omdat in de onderhavige context geen (vaste) rechtspraak van het Hof beschikbaar is over de uitlegging van artikel 5(1) van verordening 715/2007.


Prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 5, lid 1, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie aldus te worden uitgelegd dat een uitrusting van een voertuig, in de zin van artikel 1, lid 1, van verordening nr. 715/2007, niet is toegestaan wanneer de uitlaatgasrecirculatieklep, en dus een onderdeel dat van invloed kan zijn op de emissies, zo is ontworpen dat de recirculatieverhouding van het uitlaatgas, dat wil zeggen het aandeel van het uitlaatgas dat wordt teruggevoerd, derwijze wordt geregeld dat de klep slechts tussen 15 en 33 graden Celsius en alleen onder 1 000 meter hoogte een emissiearme werking waarborgt en de verhouding buiten dit temperatuurvenster per 10 graden Celsius en boven 1 000 meter hoogte per 250 meter lineair tot 0 wordt herleid, met als resultaat dat de NOx-uitstoot de grenswaarden van verordening nr. 715/2007 overschrijdt?

2. Is het voor de beoordeling van de eerste vraag van belang of de in de eerste vraag bedoelde uitrusting van het voertuig noodzakelijk is om de motor tegen schade te beschermen?

3. Is het voor de beoordeling van de tweede vraag verder van belang of het onderdeel van de motor dat tegen schade moet worden beschermd, de uitlaatgasrecirculatieklep is?

4. Is het voor de beoordeling van de eerste vraag van belang of de in de eerste vraag bedoelde uitrusting van het voertuig reeds bij de bouw van het voertuig werd geïnstalleerd dan wel of de in de eerste vraag beschreven regeling van de uitlaatgasrecirculatieklep in het voertuig moet worden geïnstalleerd in de vorm van een herstelling in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen?

5. Dient artikel 3, lid 6, van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen aldus te worden uitgelegd dat sprake is van een gebrek aan overeenstemming van niet geringe betekenis wanneer een koopovereenkomst over een voertuig werd gesloten op grond waarvan een voertuig moet worden geleverd dat aan de wettelijke (Unierechtelijke) bepalingen beantwoordt, en in het voertuig een omschakellogica is ingebouwd die derwijze is geregeld dat wanneer het voertuig in gebruik wordt genomen, het zich in een modus 1 bevindt en wanneer de software de testomgeving – dat wil zeggen de werking van het voertuig in het kader van de [New European Drive Cycle (NEDC)] – herkent, het voertuig in modus 1 (NEDC) blijft maar wanneer de software vaststelt dat het voertuig buiten de NEDC-toleranties (afwijkingen van het snelheidsprofiel van +/- 2 km/u respectievelijk +/- 1 seconde) wordt voortbewogen, het voertuig naar modus 0 (rijmodus) wordt omgeschakeld waarbij de uitlaatgasrecirculatieklep derwijze wordt geregeld dat de grenswaarden van verordening nr. 715/2007 niet meer kunnen worden nageleefd, waarbij deze regeling zodanig snel plaatsvindt dat het voertuig uiteindelijk haast uitsluitend in modus 0 wordt voortbewogen?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: EZK; IenW;
 

Gerelateerde documenten