C-467/16

Contentverzamelaar

C-467/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   10 oktober 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       26 oktober 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   26 november 2016

Trefwoorden: EEX; Verdrag van Lugano; alimentatie; begrip ‘gerecht’

Onderwerp: - Verdrag van Lugano (2007) betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;

- verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen;

Verzoekster woont in ZWI. Haar moeder ontvangt van het districtbestuur Schwäbisch Hall (DUI, verweerder) een aanvullende bijstandsuitkering. Naar DUI recht (sociaal Wb) gaan door de overheid verstrekte uitkeringen over op het orgaan dat bijstand verleent en kunnen die uitkeringen worden verhaald op voldoende draagkrachtige biologische kinderen wanneer aan de daartoe gestelde voorwaarden in DUI Bw is voldaan. Op 16-10-2015 heeft verweerder bij een ZWI vredegerecht een (volgens ZWI BRv wettelijk verplicht) bemiddelingsverzoek ingediend tot vordering van minstens € 5000 van verzoekster. Partijen zijn in die procedure niet tot overeenstemming gekomen. De zaak is daarna voorgelegd aan de kantonrechter Schaffhausen waar verweerder heeft gevorderd verzoekster te veroordelen tot betaling van een minimumbedrag aan alimentatie en het verstrekken van aanvullende inlichtingen. Verzoekster is op 19-02-2016 op grond van Vo. 4/2009 een procedure gestart bij de Rb Schwäbisch Hall tot verkrijging van een negatieve declaratoire vordering. Die Rb verklaart zich 07-03-2016 relatief onbevoegd en stuurt de zaak door naar de Rb Stuttgart. Verweerder heeft daar gesteld dat de vordering moet worden afgewezen op grond van ‘lis pendens’ (Verdrag van Lugano 2007). Verzoekster heeft gesteld dat de ZWI bemiddelingsinstantie geen ‘gerecht’ in de zin van dat Verdrag is.

De verwijzende DUI rechter (Rb Stuttgart) stelt vast dat de beide procedures in wezen hetzelfde voorwerp hebben. Het HvJEU heeft in eerdere jurisprudentie aangegeven dat het begrip ‘identieke vordering’ ruim moet worden uitgelegd. Ook het Bundesgerichtshof heeft deze rechtspraak gevolgd. De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is in hoeverre op verzoekster een alimentatieverplichting rust waarvan krachtens subrogatie de nakoming kan worden gevorderd. ZWI is sinds 2011 partij bij het (herziene) verdrag van Lugano. Uit artikel 64.2.a van het verdrag maakt hij op dat het verdrag voorrang heeft op Vo. 4/2009 (een lex specialis ten opzichte van Vo. 1215/2012). De verwijzende rechter twijfelt of de ingeschakelde bemiddelingsinstantie als ‘gerecht’ in de zin van het Verdrag kan worden aangemerkt. De uitleg van artikel 62 van het Verdrag is ook in de ZWI rechtsleer omstreden. Het begrip ‘aanhangigheid’ wordt in de beide rechtsstelsels verschillend uitgelegd. Hij legt dan ook de volgende vraag voor aan het HvJEU:
“Valt ook een bemiddelingsinstantie naar Zwitsers recht onder het begrip ‘gerecht’ in de zin van de artikelen 27 en 30 van het op 30 oktober 2007 te Lugano ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: ‘verdrag van Lugano 2007’)?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VenJ