C-468/18 R

Contentverzamelaar

C-468/18 R

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 september 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    05 november 2018

Trefwoorden: bevoegdheid; ouderlijk gezag;

Onderwerp:

-           Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000;

-           Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen;


Feiten:

Bij verzoekschrift van 29.09.2016 heeft verzoekster (R) verweerder (P) rechter in eerste aanleg verzocht om ontbinding van het huwelijk, toewijzing van de minderjarige, toekenning van de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarige uitsluitend aan verzoekster, en het verplichten van de vader tot betaling van een onderhoudsuitkering ten behoeve van het kind. De partijen trouwden op 15.08.2015 in Roemenië en hun dochtertje M is op 08.11.2015 geboren in Belfast. Verzoekster en verweerder zijn Roemeense burgers. Zij zijn verhuisd naar Noord-Ierland waar zij met het kind hebben gewoond tot in 2016, toen de echtgenoten hebben besloten te scheiden. Verweerder heeft de gezamenlijke woning verlaten en is naar Roemenië teruggekeerd. Verzoekster is met de minderjarige in Belfast gebleven.  Verweerder betwist de bevoegdheid van de Roemeense rechter. Het Roemeense gerecht heeft zich krachtens artikel 3b) van verordening 2201/2003 bevoegd verklaard inzake het verzoek tot echtscheiding. Ter terechtzitting van 08.06.2017 heeft het gerecht de drie petita van elkaar gesplitst. De uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarige enerzijds, en het toewijzen van de minderjarige aan verzoekster, en het betalen van een onderhoudsuitkering anderzijds. Naar aanleiding van de splitsing zijn er twee nieuwe dossiers gevormd. In het nieuwe dossier inzake uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid jegens de minderjarige heeft het gerecht vastgesteld dat de Roemeense rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van dit verzoek, en dat de gerechtelijke instanties van het Verenigd Koninkrijk, op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd zijn om kennis te nemen van het verzoek inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Partijen zijn hier niet tegen in hoger beroep gegaan. In het andere dossier betreffende de betaling van een onderhoudsuitkering, heeft de Roemeense rechter zich bevoegd verklaard, gelet op de huidige verblijfplaats van verweerder en krachtens artikel 3a) van verordening 4/2009.


Overweging:

De verwijzende rechter wil vaststellen of, in omstandigheden zoals die van de onderhavige zaak, het verzoek inzake de onderhoudsuitkering ten behoeve van de minderjarige uitsluitend kan worden behandeld door het gerecht dat bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek inzake ouderlijke verantwoordelijkheid voor dit kind, dan wel of dat het verzoek inzake onderhoud kan worden behandeld door het gerecht dat bevoegd is om te oordelen over de echtscheiding tussen de ouders van de minderjarige.


Prejudiciële vragen:

1. Indien een gerecht van een lidstaat kennis neemt van een verzoekschrift met drie petita, te weten betreffende ontbinding van het huwelijk van de ouders van een minderjarig kind, toewijzing van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor dit kind en oplegging van een onderhoudsverplichting ten behoeve van dit kind, kunnen artikel 3, onder a), artikel 3, onder d), en artikel 5 van verordening nr. 4/2009 dan aldus worden uitgelegd dat het gerecht dat oordeelt over de ontbinding van het huwelijk – het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft en waar deze is verschenen voor het gerecht – eveneens kan oordelen over de onderhoudsuitkering ten behoeve van het kind, hoewel dit gerecht zich onbevoegd heeft verklaard inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor dit kind, of kan het verzoek inzake onderhoudsverplichtingen uitsluitend worden behandeld door de gerechtelijke instantie die bevoegd is om het verzoek inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind te behandelen?

2. Behoudt, in dezelfde hypothese voor het gerecht van een lidstaat, het verzoek inzake onderhoudsverplichtingen ten behoeve van het kind zijn ondergeschikte karakter ten opzichte van het verzoek inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, in de zin van artikel 3, onder d), van deze verordening?

3. Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is het in het belang van de minderjarige dat een bevoegd gerecht van een lidstaat krachtens artikel 3, onder a), van verordening nr. 4/2009, kennis neemt van het verzoek inzake onderhoudsverplichtingen van de vader ten behoeve van het minderjarige kind dat geboren is tijdens het huwelijk waarvan de ontbinding wordt verzocht, als datzelfde gerecht zich onbevoegd heeft verklaard om te oordelen over de uitoefening van het ouderlijk gezag, en met kracht van gewijsde heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 12 van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: A C-184/14;

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten