C-468/22 VB e.a. 

Contentverzamelaar

C-468/22 VB e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    2 september 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    19 oktober 2022

Trefwoorden: veroordeling bij verstek, kennisgeving recht nieuw proces, Europees aanhoudingsbevel

Onderwerp: Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn

Feiten:

De feiten in deze zaak zijn identiek aan die in zaak C-430/22. Na de indiening van dat verzoek om een prejudiciële beslissing heeft de verwijzende rechter een aanvullende kwestie ontdekt. Deze betreft het vereiste naar Bulgaars recht dat een persoon die een verzoek om een nieuw proces indient omdat hij afwezig was en zich niet een van de in artikel 8, lid 2, van richtlijn 2016/343  genoemde gevallen voordeed, in persoon voor de rechter dient te verschijnen.

Overweging:

De verwijzende rechter overweegt dat artikel 9 van de Richtlijn voorschrijft dat een persoon recht heeft op een nieuw proces indien niet voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 8, lid 2. De enige voorwaarde voor een dergelijk nieuw proces, is het verzoek daartoe van de bij verstek veroordeelde persoon. Het is niet vereist dat deze persoon aanwezig is bij de behandeling van dat verzoek. Het nationale recht voorziet dus in een aanvullende voorwaarde. Aangezien dit nationale vereiste afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de richtlijn, twijfelt de verwijzende rechter of het nationale vereiste verenigbaar is met het doeltreffendheidsbeginsel. De verdachte riskeert namelijk gedetineerd te worden en aldus dat de in zijn afwezigheid uitgesproken veroordeling wordt uitgevoerd, terwijl hij juist van die veroordeling vernietiging kan vorderen.

Prejudiciële vragen C-468/22

Is het met artikel 9 van richtlijn 2016/343 en het doeltreffendheidsbeginsel verenigbaar dat een nationale bepaling als artikel 423, lid 3, NPK vereist dat een persoon die een verzoek om een nieuw proces indient omdat hij afwezig was en zich niet een van de in artikel 8, lid 2, [van de richtlijn] genoemde gevallen voordeed, in persoon voor de rechter verschijnt om dat verzoek ten gronde te laten behandelen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: LPG Tankwagens (C-120/19), IR (C-569/20), ZB PPU (C-627/19)

Specifiek beleidsterrein: JenV