C-468/24 Netz Niederosterreich  

Contentverzamelaar

C-468/24 Netz Niederosterreich  

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     3 september 2024
Schriftelijke opmerkingen:                     20 oktober 2024

Trefwoorden: elektronische communicatienetwerken, persoonsgegevens, AVG

Onderwerp: 
-    Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU: artikel 19, lid 2, artikel 20, onder b) en c), artikel 21, lid 1, onder a), artikel 22, artikel 23, lid 3 en bijlage II;
-    Richtlijn 2014/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten: artikel 2, lid 1, en bijlagen III tot en met XII;
-    Richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999 tot wijziging van Richtlijn 85/374/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken: artikel 6, lid 1;
-    Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie: artikel 5, lid 3;
-    Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens;
-    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (AVG): artikel 4, artikel 5, lid 1, onder f), artikel 13 en artikel 32, lid 2;
-    Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: vijfde alinea van de preambule, artikel 6, artikel 7, artikel 8, leden 1 en 2, artikel 21, artikel 47 en artikel 52, lid 3;
-    Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG: artikel 3, lid 11, en bijlage I, lid 2.

Feiten:
Verzoekende partij is ‘Netz Niederösterreich’, beheerder van een elektriciteitsnetwerk. Verwerende partij is ‘SR’, zij betrekt op haar verblijfplaats op grond van een gebruiksovereenkomst elektriciteit van een derde onderneming, via het netwerk van verzoekende partij. Zij gebruikt een mechanische elektriciteitsmeter van verzoekende partij, waarvan de ijking is verlopen en vervangen moet worden door een digitale elektriciteitsmeter (slimme meter). SR weigert om een nieuw apparaat in te laten bouwen. Verzoekende partij heeft een vordering ingesteld bij de rechtbank om de vervanging toe te staan. Tegen het oordeel in eerste aanleg heeft SR hoger beroep ingesteld.

Overweging:
Op grond van de binnenlandse voorwaarden van de Oostenrijkse regelgevende commissie heeft de netwerkbeheerder de keuze om of een mechanische meter of een elektronische meter in te bouwen. De netwerkbeheerder wil echter het inbouwen van een slimme meter opleggen aan SR. SR is hier op tegen vanwege onder andere veiligheids- en gegevensbeschermingsaspecten. De toestemming om gegevens te verwerken is bij het apparaat namelijk vooraf ingesteld, en kan pas achteraf door de afnemer worden ingetrokken. De verwijzende rechter vraagt zich af of er strijd is met de AVG. In dit kader wordt tevens de vraag opgeworpen of een elektriciteitsnetwerk waarover gegevens worden verzonden, een ‘elektronisch communicatienetwerk’ is, in de zin van artikel 5, lid 3, van richtlijn 2002/58. 

Prejudiciële vragen:
1. Moet artikel 22 van richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU (hierna: „richtlijn 2019/944”) juncto bijlage II bij richtlijn 2019/944 aldus worden uitgelegd dat een netwerkbeheerder rekening moet houden met de wens van een eindafnemer om geen slimme meter te ontvangen en in dat geval verplicht is aan de eindafnemer in plaats van een slimme meter een conventionele meter ter beschikking te stellen? 

2. Moet artikel 2, lid 1, van richtlijn 2014/32 (EU) van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten (hierna: „richtlijn 2014/32”), dat een „meetinstrument” in de zin van de instrumentspecifieke bijlagen III tot en met XII nader definieert (kilowattuurmeters [MI-003]), junctis artikel 20, onder b) en c), en artikel 23, lid 3, van richtlijn 2019/944, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een bepaling van nationaal recht (§ 7, lid 1, punt 31, van het Elektrizitätswirtschafts- und -organisationsgesetz 2010 [wet van 2010 betreffende de elektriciteitssector en de organisatie daarvan] in de versie van BGBl I nr. 17/2021; hierna: „ElWOG”), die geen concrete eisen stelt aan de veiligheid van gegevens van meters? 

3. Moet bij de uitlegging van artikel 20, onder b) en c), artikel 21, lid 1, onder a), en artikel 23, lid 3, van richtlijn 2019/944 ook rekening worden gehouden met artikel 6, lid 1, van richtlijn 1999/34 (EG) van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999 (richtlijn productaansprakelijkheid)[1] ? 

4. Moet artikel 5, lid 3, van richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) aldus worden uitgelegd dat het begrip „elektronische-communicatienetwerk” ook op een elektriciteitsnetwerk moet worden toegepast waarover gegevens (verbruiksgegevens, metadata, persoonlijke identificatie) volgens de doelstellingen van artikel 20, onder b) en c), artikel 21, lid 1, onder a), en artikel 23, lid 3, van richtlijn 2019/944 worden verzonden? 

5. Moeten artikel 5, lid 1, onder f), artikel 13 en artikel 32, lid 2, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming; hierna: „AVG”) en artikel 7 en artikel 8, leden 1 en 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01; hierna: „Handvest”) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale bepaling (§ 1, lid 6, Intelligente Messergeräte-Einführungsverordnung, BGBl II nr. 138/2012 in de versie van BGBl II nr. 9/2022 van 13 januari 2022; hierna: „IME-VO”) volgens welke alleen de desbetreffende configuratie van het afleesinterval voor de eindafnemer zichtbaar moet zijn, maar niet of de netwerkbeheerder een „gemotiveerd specifiek geval” (§ 84a, lid 1, ElWOG) heeft gedetecteerd en gegevens van de eindafnemer vóór het vastgestelde interval heeft geraadpleegd? 

6. Moet – gelet op artikel 52, lid 3, van het Handvest, de vijfde alinea van de preambule en de toelichting bij artikel 7 van het Handvest – de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens inzake artikel 8 EVRM worden toegepast bij de uitlegging van artikel 20, onder b) en c), artikel 21, lid 1, onder a), en artikel 23, lid 3, van richtlijn 2019/944?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-673/17 Planet49

Specifiek beleidsterrein: EZ; JenV

Gerelateerde documenten