C-469/17 Funke Medien NRW

Contentverzamelaar

C-469/17 Funke Medien NRW

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    21 september 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    07 november 2017

Trefwoorden: auteursrecht; defensiebeleid

Onderwerp:

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name artikelen 11, 17 en 51.
-           Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

Feiten:

Verzoekster (Bondsrepubliek Duitsland) laat overeenkomstig de wet op de parlementaire betrokkenheid bij besluitvorming over gewapende militaire missies in het buitenland (hierna: ParlBD) wekelijks een verslag opstellen over de militaire stand van zaken bij de inzet van het leger in het buitenland en de ontwikkelingen in de gebieden waar de troepen zijn gelegerd. Verzoekster zendt deze verslagen onder de benaming ‘voorlichting van het parlement’ (hierna: UdP) aan geselecteerde afgevaardigden van de Duitse Bondsdag, aan afdelingen van zowel het federale ministerie van Defensie als andere federale ministeries en aan organen die aan het federale ministerie van Defensie ondergeschikt zijn. De UdP gelden overeenkomstig de wet op de voorwaarden en de procedure voor federale veiligheidscontroles (hierna: SÜG) als vertrouwelijk, de laagste van vier geheimhoudingsgraden. Tevens publiceert verzoekster ingekorte versies van de UdP als ‘voorlichting van het publiek’ (hierna: UdÖ). Verweerster (Funke Medien NRW) verzocht op grond van de wet op toegang tot federale informatie (hierna: IFG) om toegang tot alle UdP’s uit het tijdvak van 01.09.2001 tot en met 26.09.2012. Het verzoek werd overeenkomstig de IFG afgewezen met als argument dat deze informatie dermate gevoelig was dat de openbaarmaking daarvan schadelijk zou kunnen zijn voor de veiligheid van het leger. In de beschikking werd tevens gewezen op de regelmatig verschijnende UdÖ’s, een versie van de UdP’s die de veiligheidsbelangen van het leger niet raakt. Het is niet bekend hoe verweerster een groot deel van de UdP’s in bezit heeft gekregen. Sinds 27.11.2012 heeft verweerster de door haar als ‘Afghanistan-documenten’ aangeduide UdP’s uit de jaren 2005 tot 2012 op internet openbaar gemaakt. Daar kunnen scans van de afzonderlijke pagina’s worden bekeken. Verzoekster meent dat verweerster zodoende het auteursrecht op deze verslagen heeft geschonden. Zij heeft een stakingsvordering tegen verweerster ingesteld. Nadat verweerster in eerste aanleg was veroordeeld en vergeefs in beroep was gegaan, bleef zij om afwijzing van de vordering verzoeken.

Overweging:

In verband met de vraag of een aantasting van het auteursrecht op de UdP’s gerechtvaardigd is, dringen zich vragen op naar de uitleg van richtlijn 2001/29, waar geen stellig antwoord op is te geven. Allereerst rijst de vraag of bij de omzetting van de hier aan de orde zijnde bepalingen van richtlijn 2001/29 sprake is van discretionaire ruimte (vraag 1). Vervolgens is het de vraag op welke manier de grondrechten van het EUHandvest in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de strekking die de hier toepasselijke bepalingen van richtlijn 2001/29 hebben (vraag 2). Daarenboven is het de vraag of de grondrechten op informatievrijheid (artikel 11(1) tweede zin, van het EU-Handvest) of persvrijheid (artikel 11(2) van het EU-Handvest) een rechtvaardiging kunnen bieden voor niet onder richtlijn 2001/29/EG vallende beperkingen of restricties op het uitsluitende recht van de auteur (vraag 3).

Prejudiciële vragen:

1) Is er discretionaire ruimte bij de omzetting in nationaal recht van de Unierechtelijke bepalingen inzake het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG] en inzake het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG) en inzake de beperkingen of restricties op deze rechten (artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29/EG)?

2) Op welke manier dienen de grondrechten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „EU-Handvest”) in aanmerking te worden genomen bij de vaststelling van de omvang van de in artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29/EG opgenomen beperkingen of restricties  op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG)?

3) Kunnen de grondrechten op informatievrijheid (artikel 11, lid 1, tweede zin, van het EU-Handvest) of persvrijheid (artikel 11, lid 2, van het EUHandvest) een rechtvaardiging bieden voor niet onder artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29/EG vallende beperkingen of restricties op zowel het uitsluitende reproductierecht van auteurs [artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG] als het uitsluitende recht van mededeling van hun werken aan het publiek, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek (artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Åkerberg Fransson C-617/10; C-601/15; C-203/15 en C-698/15; C-217/15 en C-350/15; EHRM Ashby Donald e.a. v Frankrijk 36769/08; Deckmyn en Vrijheidsfonds C-201/13; Promusicae C-275/06; UPC Telekabel C-314/12.

Specifiek beleidsterrein: VenJ; DEF; OCW
 

Gerelateerde documenten