C-469/24 Tuleka  

Contentverzamelaar

C-469/24 Tuleka  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 augustus 2024
Schriftelijke opmerkingen:                    7 oktober 2024

Trefwoorden: pakketreis, schadevergoeding, consumentenbescherming 

Onderwerp: 
-    Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen: artikel 14, lid 3, onder b).

Feiten:
Er zijn twee verzoekende partijen, zij hebben met verwerende partij een overeenkomst gesloten op 27 juli 2022, betreffende een georganiseerde all inclusive-vakantie in een 5-sterrenhotel in Albanië. Gedurende de eerste vier dagen van het verblijf van verwerende partijen waren er naast het hotel sloopwerkzaamheden bezig waardoor er veel geluidsoverlast bestond tussen 7:30 uur en 19:30 uur. Verzoekende partijen hebben verzocht om een schadevergoeding, ter compensatie van de non-conformiteit van de gesloten overeenkomst. 

Overweging:
Op grond van de nationale regelgeving heeft een reiziger geen recht op compensatie of schadeloosstelling wegens non-conformiteit indien de organisator aantoont dat de non-conformiteit de schuld is van een derde die niet bij de uitvoering van de in de pakketreisovereenkomst begrepen reisdiensten betrokken is, en de non-conformiteit niet kon worden voorzien of voorkomen. De organisator van de pakketreis moet dus aantonen dat de betrokken derde schuld treft. De verwijzende rechter stelt dat dit strengere vereisten zijn dan gesteld worden in richtlijn 2015/2302, terwijl het de lidstaten daarin verboden wordt om strengere voorwaarden te stellen als het de bescherming van de consument tegenwerkt. Tevens wil de verwijzende rechter weten of het mogelijk is om terugbetaling van de gehele betaalde prijs te verzoeken, ook al hebben verzoekende partijen wel van de diensten gebruikt gemaakt van verwerende partij.

Prejudiciële vragen:
I. Moet artikel 14, lid 3, onder b), gelezen in samenhang met artikel 4 van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad 
– aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de toepassing van een bepaling van nationaal recht zoals artikel 50, lid 3, punt 2, van de ustawa o imprezach turystycznych i powiązanych usługach turystycznych (wet op de pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen) van 24 november 2017, voor zover deze bepaling aan reisorganisatoren de verplichting oplegt om aan te tonen dat een derde die niet bij de uitvoering van de in een pakketreisovereenkomst begrepen reisdiensten betrokken is de schuld draagt voor een non-conformiteit, wanneer die non-conformiteit niet kan worden voorzien of voorkomen? 

II. Moet artikel 14, lid 1, van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad 
– aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een uitlegging van de bepalingen van nationaal recht volgens welke de passende prijsverlaging voor elke periode van ernstige non-conformiteit ertoe kan leiden dat de volledige door de reizigers betaalde prijs wordt terugbetaald, ook al hebben de reizigers gebruikgemaakt van een deel van de diensten die door de organisator zijn verricht? 

III. Moet artikel 14, leden 1 en 2, van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad 
– aldus worden uitgelegd dat een vordering tot verlaging van de prijs voor elke periode van non-conformiteit en een vordering tot vergoeding van schade wegens non-conformiteit uitsluitend tot doel hebben om het contractuele evenwicht tussen de partijen te herstellen, dan wel dat dergelijke vorderingen tevens sanctionerend van aard zijn om reisorganisatoren ervan te weerhouden niet-conforme overeenkomsten te hanteren? 

IV. Moet artikel 3, punt 12, van richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en van richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van richtlijn 90/314/EEG van de Raad 
– aldus worden uitgelegd dat overheidshandelingen, zoals een door een regeringsvertegenwoordiger gegeven besluit tot het slopen van een hotel, niet onder het begrip „onvermijdbare en buitengewone omstandigheden” vallen? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-555/07 

Specifiek beleidsterrein: EZ; BZ

Gerelateerde documenten