C-472/16

Contentverzamelaar

C-472/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   17 oktober 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       3 november 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   3 december 2016

Trefwoorden: sociale zekerheid; werknemers; overgang ondernemingen; ontslag

Onderwerp: - Handvest grondrechten artikelen 47 (doeltreffende voorziening in rechte); artikel 52 (reikwijdte);

- Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag;
- Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen;

Verzoeker is in 1996 door de gemeente Valladolid als muziekleraar aangesteld bij de plaatselijke muziekschool. In 1997 draagt de gemeente het bestuur en de benodigde materiële middelen na een openbare aanbesteding over aan ‘Músicos y Escuela’ (MyE) die sindsdien met het bestuur is belast. Verzoeker is door MyE in dienst genomen. De laatste gunning loopt tot eind augustus 2013. Door afname van het leerlingenaantal ontstaat er een financieel probleem. MyE vraagt de gemeente het verschil bij te passen maar die weigert. MyE verzoekt in februari 2013 ontbinding van de gunningsovereenkomst wegens wanprestatie van de gemeente. Die weigert en start op haar beurt een onderzoek naar wanprestatie van MyE. MyE begint in maart 2013 de raadplegingsprocedure voor collectief ontslag. Dit mislukt waarna zij 27-03-2013 besluit tot collectief ontslag over te gaan. Verzoeker krijgt op 04-04-2013 zijn ontslagbrief overhandigd. De personeelsafvaardiging komt tegen het besluit op maar de rechter in arbeids- en socialezekerheidszaken te Valladolid verwerpt 19-06-2013 het beroep. Het betreft geen verplichte activiteit van de gemeente zodat de gemeente niet verplicht is deze voort te zetten. De rechter oordeelt wel dat MyE had kunnen volstaan met aanpassing van het personeelsbestand aan het verminderde leerlingenaantal. Ook in cassatie wordt het beroep 17-11-2014 verworpen. Daarna zijn de individuele vorderingen bij de rechtbanken in behandeling genomen. In april 2014 is het muziekonderwijs gegund aan In-pulso Musical die nu nog actief is. Verzoeker heeft een zaak aangespannen tegen de gemeente, tegen MyE en ook tegen deze nieuwe onderneming. Op 30-07-2013 is MyE failliet verklaard, in september 2013 is zij ontbonden. In de bestuursrechtelijke procedures over de ontbinding van de overeenkomst heeft de (verwijzende) rechter geoordeeld dat de gemeente de aanbestedingsovereenkomst onjuist heeft uitgelegd voor wat betreft de inkomstengarantie van MyE. Het tekort aan financiële middelen (de grond voor ontbinding) is dan ook aan de gemeente toe te rekenen. Maar ook MyE heeft onjuist gehandeld door eenzijdige verbreking van de overeenkomst.

Het door verzoeker ingestelde beroep tegen zijn individuele ontslag tegen de drie verweersters is afgewezen. Het arrest van 19-06-2013 (collectief ontslag) is daarbij bindend, ook als verzoeker daarbij geen partij was. Hij oordeelt daarbij dat ten aanzien van de vordering tegen In-pulso geen sprake is van overgang van ondernemingen gezien de vijf maanden periode tussen ontslag verzoeker en aanvang activiteiten In-pulso. Verzoeker gaat tegen die uitspraak in hoger beroep bij de verwijzende rechter. Hij stelt daarin met name dat afwijzing van de collectieve vordering zich niet kan uitstrekken tot feiten die later plaatsvinden (de nieuwe gunning, de vastgestelde aansprakelijkheid van de gemeente voor de ontbonden overeenkomst waar zijn ontslag uit voortvloeide.) Ook bestrijdt hij de visie van de rechter dat het arrest van 19-06-2013 op hem van toepassing is aangezien hij geen partij was bij die procedure en partijen in de twee zaken dus niet dezelfde zijn. Hij stelt dat er wel sprake is van overgang van ondernemingen omdat de activiteiten en bijbehorende middelen hetzelfde zijn.

De verwijzende SPA rechter (Hoogste rechter Castillia y León) twijfelt voor wat betreft de overgang van ondernemingen in de zin van RL 2001/23 op het punt van de tijdelijke onderbreking van de activiteiten. En dan volgt uit artikel 4.1 van de RL dat indien er geen reden voor ontslag is dit geen beletsel voor ontslag om economische, technische of organisatorische redenen vormt. Daarnaast vraagt de rechter zich af of het op grond van SPA recht afgewezen beroep van verzoeker naar aanleiding van het arrest in de collectieve zaak verenigbaar is met Handvest artikel 47. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1) Is er sprake van een overgang in de zin van richtlijn 2001/23/EG wanneer de concessiehouder van een gemeentelijke muziekschool, aan wie de gemeente alle materiële middelen (ruimten, instrumenten, leslokalen, meubilair) ter beschikking stelt, die zijn eigen personeel in dienst neemt en die zijn diensten per schooljaar verleent, zijn activiteiten beëindigt per 1 april 2013, dat wil zeggen twee maanden vóór het einde van het schooljaar, en alle materiële middelen teruggeeft aan de gemeente, die de activiteiten niet hervat om het schooljaar 2012-2013 af te ronden, maar na een nieuwe aanbesteding de concessie gunt aan een nieuwe opdrachtnemer, die de activiteiten hervat in september 2013, bij aanvang van het nieuwe schooljaar 2013-2014, waartoe de gemeente hem de noodzakelijke materiële middelen (ruimten, instrumenten, leslokalen, meubilair) overdraagt waarover voorheen de vorige opdrachtnemer beschikte?

2) Indien de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord, moet in de beschreven omstandigheden – waarin de eerste opdrachtnemer zich door de wanprestatie van de opdrachtgever (gemeente) genoopt ziet zijn activiteiten te beëindigen en het voltallige personeel te ontslaan, en de opdrachtgever vervolgens de materiële middelen overdraagt aan een tweede opdrachtnemer, die de activiteiten voortzet – artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG dan aldus worden uitgelegd dat het ontslag van de werknemers van de eerste opdrachtnemer heeft plaatsgevonden “om economische, technische of organisatorische redenen die wijzigingen voor de werkgelegenheid met zich brengen” of is dit ontslag het gevolg van “de overgang van de onderneming, vestiging of onderdeel van de onderneming of vestiging”, welke ontslaggrond bij dat artikel wordt verboden?

3) Indien het antwoord op de vorige vraag luidt dat het ontslag het gevolg is van de overgang en dus in strijd is met richtlijn 2001/23/EG, moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een rechter of een rechterlijke instantie verbiedt ten gronde te beslissen over de argumenten van een werknemer die zijn in het kader van een collectieve ontslagprocedure gegeven ontslag aanvecht in een individuele procedure, teneinde de rechten te doen gelden die voortvloeien uit de toepassing van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen en van richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag, op grond dat er een eerdere, in kracht van gewijsde gegane uitspraak over het collectief ontslag is gewezen in een procedure waarin de werknemer geen partij kon zijn, terwijl vakbondsafvaardigingen in het bedrijf en/of wettelijke werknemersvertegenwoordigers dat wel waren of konden zijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: SZW