C-472/22 Autoridade Tributaria e Aduaneira

Contentverzamelaar

C-472/22 Autoridade Tributaria e Aduaneira

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    19 september 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    5 november 2022

Trefwoorden: belastingvoordeel; beginsel van het verbod van misbruik; voorwaarden; bevoegdheid rechter

Onderwerp: •   Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Feiten:

NO (hierna: verzoeker) is een Frans onderdaan die in 2019 zijn fiscale woonplaats in Portugal had. Op 23 april 2019 heeft verzoeker aan de Franse vennootschap SAS Prince Vert voor een bedrag van 850.000 euro 29.222 aandelen in de Franse vennootschap CLB SaRL verkocht. Deze aandelen hadden een totale nominale waarde van 155.057,78 euro en een totale boekwaarde van 164.024,63 euro. De Portugese belastingdienst heeft verzoeker een aanslag inkomstenbelasting voor het belastingjaar 2019 gestuurd, waarbij de belastingdienst het belastingbedrag heeft berekend op basis van het totaal van de vermogenswinst die was voortgevloeid uit de overdracht van de betrokken aandelen (141 460,02 EUR), zonder rekening te houden met de vermindering met 50 % die het gevolg zou zijn geweest van toepassing van de bepalingen van artikel 43, lid 3, CIRS (het belastingvoordeel). Verzoeker heeft bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tegen het besluit van de belastingdienst.

Volgens de verwijzende rechter zijn er ernstige en objectieve aanwijzingen dat de overdracht door verzoeker van de aandelen in CLB SaRL aan SAS Prince Vert een kunstmatige of ‘onechte’ transactie vormt (d.w.z. een transactie waarvan de vorm niet overeenstemt met de economische realiteit of met het daadwerkelijk verkregen resultaat), en dat zij kan zijn opgezet met het wezenlijke doel een belastingvoordeel te verkrijgen die geldt in het kader van de vermogenswinstbelastingregeling. De verwijzende rechter is van oordeel dat de onderhavige aandelenoverdracht in wezen was bedoeld om het door verzoeker ontvangen bedrag (850.000 euro) te doen belasten volgens de vermogenswinstbelastingregeling, dat wil zeggen op basis van het voornoemde belastingvoordeel, hetgeen aanzienlijk gunstiger is dan de belasting volgens de regeling die van toepassing is op dividenden/winstuitkeringen.

Overweging:

De verwijzende rechter stelt het EU-Hof in de eerste plaats vragen met betrekking tot de verenigbaarheid van de wettelijke bepaling (artikel 43, lid 3, CIRS) met de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van kapitaal.  De rechter wil weten of de vrijheid van vestiging en/of het vrij verkeer van kapitaal zich ertegen verzetten dat een belastingvoordeel niet door de belastingdienst wordt toegepast op verzoeker omdat de vennootschap waarvan de aandelen zijn overgedragen (1) geen vennootschap naar Portugees recht is, (2) haar werkelijke zetel niet op het Portugese grondgebied heeft, (3) haar fiscale woonplaats niet in Portugal heeft of (4) geen economische activiteit in Portugal uitoefent, terwijl het belastingvoordeel wel wordt toegepast met betrekking tot vennootschappen naar Portugees recht, vennootschappen die hun werkelijke zetel op het Portugese grondgebied hebben, vennootschappen die hun fiscale woonplaats in Portugal hebben, dan wel vennootschappen die een economische activiteit in Portugal uitoefenen.

Verder stelt de verwijzende rechter het EU-Hof vragen over het beginsel van het verbod van misbruik. De verwijzende rechter heeft twijfels over (1) het begrip ‘misbruik’ als voorwaarde voor de toepassing van het beginsel van het verbod van misbruik, (2) de relevantie van dit beginsel in de context van de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van kapitaal, (3) de voorwaarden voor de toepassing van het beginsel van het verbod van misbruik en (4) de respectieve praktische gevolgen ervan voor de beslissing die moet worden gegeven in het bij hem aanhangige geding, waarin de belastingplichtige wordt verweten een kunstmatige overdracht van aandelen te hebben verricht met het wezenlijke doel een uit het nationale recht voortvloeiend belastingvoordeel te verkrijgen en zich, om voor dat belastingvoordeel in aanmerking te komen, beroept op de in artikel 49 VWEU neergelegde vrijheid van vestiging en het in artikel 63 VWEU neergelegde vrij verkeer van kapitaal.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten artikel 49 VWEU (recht van vestiging) en/of artikel 63 VWEU (vrij verkeer van kapitaal) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke bepaling of een belastingpraktijk van een lidstaat op grond waarvan voor de inkomstenbelasting in die lidstaat een belastingvoordeel, erin bestaande dat slechts belasting wordt geheven over 50 % van de winst die voortvloeit uit de overdracht van aandelen, wel geldt voor de overdracht van aandelen in vennootschappen naar nationaal recht, maar niet voor de overdracht van aandelen in vennootschappen die in een andere lidstaat zijn opgericht?

2. Moeten artikel 49 VWEU (recht van vestiging) en/of artikel 63 VWEU (vrij verkeer van kapitaal) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke bepaling of een belastingpraktijk van een lidstaat op grond waarvan voor de inkomstenbelasting van een natuurlijke persoon in die lidstaat een belastingvoordeel, erin bestaande dat slechts belasting wordt geheven over 50 % van de winst die voortvloeit uit de overdracht van aandelen, wel geldt bij de overdracht van aandelen in vennootschappen die hun werkelijke zetel hebben op het grondgebied van die lidstaat, maar niet bij de overdracht van aandelen in vennootschappen die hun werkelijke zetel hebben op het grondgebied van een andere lidstaat?

3. Moeten artikel 49 VWEU (recht van vestiging) en/of artikel 63 VWEU (vrij verkeer van kapitaal) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke bepaling of een belastingpraktijk van een lidstaat op grond waarvan voor de inkomstenbelasting in die lidstaat een belastingvoordeel, erin bestaande dat slechts belasting wordt geheven over 50 % van de winst die voortvloeit uit de overdracht van aandelen, wel geldt bij de overdracht van aandelen van vennootschappen die hun fiscale woonplaats op het grondgebied van die staat hebben, maar niet bij de overdracht van aandelen van vennootschappen die hun fiscale woonplaats op het grondgebied van een andere lidstaat hebben?

4. Moeten artikel 49 VWEU (recht van vestiging) en/of artikel 63 VWEU (vrij verkeer van kapitaal) aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een wettelijke bepaling of een belastingpraktijk van een lidstaat op grond waarvan voor de inkomstenbelasting in die lidstaat een belastingvoordeel, erin bestaande dat slechts belasting wordt geheven over 50 % van de winst die voortvloeit uit de overdracht van aandelen, wel geldt bij de overdracht van aandelen in vennootschappen die actief zijn op het nationale grondgebied, maar niet bij de overdracht van aandelen in vennootschappen die actief zijn op het grondgebied van een andere lidstaat?

5. Moet het beginsel van het verbod van misbruik aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een overdracht van aandelen als die in de onderhavige zaak, die in wezen hetzelfde resultaat heeft als een betaling van dividend en waarvan de rechtsvorm door de belastingplichtige in hoofdzaak is gekozen om een uit het nationale recht voortvloeiend belastingvoordeel te verkrijgen dat uitsluitend geldt voor vermogenswinst op effecten, wanneer, in omstandigheden als die van het onderhavige geval, toekenning aan de belastingplichtige van het betrokken belastingvoordeel afhankelijk is van de mogelijkheid voor de belastingplichtige om zich te beroepen op en gebruik te maken van de vrijheid van vestiging van artikel 49 VWEU en/of het vrije verkeer van kapitaal krachtens artikel 63 VWEU?

6. Moet het beginsel van het verbod van misbruik aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een belastingplichtige zich beroept op het recht van vestiging (artikel 49 VWEU) of op de vrijheid van kapitaalverkeer (artikel 63VWEU) en dit recht uitoefent om in aanmerking te komen voor een in het nationale recht voorzien belastingvoordeel dat geldt voor de vermogenswinst die voortvloeit uit de overdracht van aandelen, wanneer hij, hoofdzakelijk om dit belastingvoordeel te kunnen genieten, een transactie heeft verricht die in wezen hetzelfde resultaat heeft als een betaling van dividend, zoals een overdracht van aandelen?

7. Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, kan een belastingplichtige dan met een beroep op de rechtszekerheid of het gewettigd vertrouwen opkomen tegen de weigering van erkenning van het recht van vestiging en/of de vrijheid van kapitaalverkeer op grond van het beginsel van het verbod van misbruik, en aldus dat misbruik legitimeren?

8. Moet het beginsel van het verbod van misbruik aldus worden uitgelegd dat de toepassing ervan afhankelijk is van het vervuld zijn van voorwaarden voor de toepassing van de algemene nationale antimisbruikwetgeving?

9. Moet het beginsel van het verbod van misbruik aldus worden uitgelegd, dat de toepassing ervan afhangt van de vraag of de nationale diensten er een beroep op doen?

10. Moet het beginsel van het verbod van misbruik aldus worden uitgelegd dat de toepassing ervan afhankelijk is van de naleving door de nationale belastingdiensten van de procedure die is vastgesteld voor de toepassing van de algemene nationale antimisbruikwetgeving?

11. Moet - gelet op het feit dat de nationale rechter slechts een beperkte bevoegdheid heeft om de wettigheid van belastingbesluiten te beoordelen en te beslissen of zij moeten worden nietig verklaard dan wel in de rechtsorde moeten worden gehandhaafd, en daarbij niet in de plaats van de belastingdienst mag treden - het beginsel van het verbod van misbruik aldus worden uitgelegd dat de Tribunal Arbitral (scheidsgerecht) bevoegd is om de transactie die misbruik inhoudt te herclassificeren/herdefiniëren/herkwalificeren, en de relevante nationale wetgeving toe te passen op de transactie die in de plaats daarvan zou bestaan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-115/16, C-118/16, C-119/16 en C-299/16 (N Luxemburg); C-251/16 ; C-377/13 (Ascendi); C-255/02 (Halifax)

Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC