C-473/16 F

Contentverzamelaar

C-473/16 F

Prejudiciële hofzaak C-473/16 F

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   21 oktober 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       7 november 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   7 december 2016

Trefwoorden: asielaanvraag; handvest grondrechten; seksuele geaardheid

Onderwerp: - Handvest grondrechten artikelen 1 (menselijke waardigheid); 4 (verbod op foltering); 7 (eerbiediging privéleven); 20 (gelijkheid voor de wet); 21 (non-discriminatie);
- Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming.

Verzoeker heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft in HON asiel aangevraagd omdat hij in zijn eigen land vervolgd wordt wegens zijn homoseksualiteit. In het kader van de toelatingsprocedure is hij verschillende keren gehoord om de geloofwaardigheid van zijn verzoek te toetsen. Hierbij is een psycholoog ingeschakeld die hem diverse testen heeft afgenomen (persoonlijkheidstest, een DAPR-test, projectieve persoonlijkheidstests van Rorschach en Szondi) waaruit de psycholoog de conclusie trok dat verzoekers verklaring dat hij homoseksueel is niet door de resultaten van die onderzoeken werd bevestigd. Zijn aanvraag om de vluchtelingenstatus en subsidiair als beschermd persoon wordt, alhoewel door de immigratiedienst geen tegenstrijdigheden zijn vastgesteld, vervolgens afgewezen. Verzoeker gaat in beroep. Hij stelt dat de afgenomen testen een zware schending van de mensenrechten vormen en niet geschikt zijn om seksuele geaardheid met voldoende zekerheid vast te stellen. Het betreft geen psychologische kwestie. De rechter heeft verzoeker persoonlijk gehoord waarbij verzoeker heeft aangegeven niet aan een lichamelijk onderzoek te zijn onderworpen en geen pornografische beelden heeft moeten bekijken. De rechter heeft vervolgens het Instituut voor forensische deskundigen en onderzoekers als deskundige instelling verzocht om te onderzoeken of de tijdens de asielprocedure gebruikte methoden in het algemeen geschikt zijn om de seksuele geaardheid te bepalen. Het instituut heeft te kennen gegeven dat de in de asielprocedure gehanteerde methoden wel kunnen worden gebruikt om met een voldoende mate van zekerheid de seksuele geaardheid van een persoon te bepalen, zonder dat de menselijke waardigheid daarbij op enigerlei wijze wordt aangetast. Gezien deze conclusie kan de verwijzende rechter niet zonder een nieuwe deskundige aan te stellen dit standpunt terzijde schuiven, aangezien hij niet over voldoende expertise op het gebied van de psychologie beschikt. Verzoeker verwijst onder meer naar het arrest in gevoegde zaken C-148/13–C-150/13 waaruit duidelijk zou blijken dat asielzoekers niet aan een test mogen worden onderworpen om aan te tonen dat zij homoseksueel zijn.

De verwijzende HON rechter (Bestuurs- en arbeidsrechter Szeged) wijst op de verschillen met de zaken C-199/12 en C-201/12 en C-148/13–C-150/13 aangezien verzoeker geen homoseksuele handelingen hoefde te verrichten of foto’s diende te overleggen van intieme handelingen. Hij schetst de problemen waarvoor beoordelaars van asielaanvragen gesteld worden om de geaardheid vast te stellen. Hij benadrukt dat het in deze zaak om psychologische testen gaat en het feit dat homoseksualiteit (in WHO-kader) niet langer als ziekte beschouwd wordt niet betekent dat er geen humane psychologische methoden bestaan op basis waarvan kan worden bepaald of iemand tot de LGBTI-gemeenschap behoort. Hij oordeelt dat een verbod op dergelijke testen bijzonder nadelige gevolgen voor LGBTI-asielzoekers zou hebben. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:

1) Moet artikel 4 van richtlijn 2004/83/EG in het licht van artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het zich niet ertegen verzet dat, wanneer LGBTI’s een asielaanvraag indienen, een deskundig advies van een gerechtspsycholoog wordt ingewonnen dat op projectieve persoonlijkheidstests is gebaseerd, en dat hiermee bij de beoordeling rekening wordt gehouden, wanneer dit advies wordt opgesteld zonder dat aan de asielzoeker vragen over zijn seksuele gewoonten worden gesteld en zonder dat hij aan een lichamelijk onderzoek wordt onderworpen?

2) Indien het in de eerste vraag genoemde deskundig advies niet als bewijs kan worden gebruikt, moet artikel 4 van richtlijn 2004/83/EG dan in het licht van artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat, wanneer de asielzoeker ter ondersteuning van zijn aanvraag aanvoert dat hij wegens zijn seksuele geaardheid wordt vervolgd, noch de administratieve autoriteiten noch de rechterlijke instanties de mogelijkheid hebben om aan de hand van een deskundigenonderzoek de geloofwaardigheid van de asielzoeker te onderzoeken, ongeacht de specifieke eigenschappen van de bij dit onderzoek gebruikte methode?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-199/12 en C-201/12 X e.a.; C-148/13–C-150/13 A e.a.

Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB

Gerelateerde documenten