C-474/20 I.D.

Contentverzamelaar

C-474/20 I.D.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     24 december 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     10 februari 2021

Trefwoorden : kredietovereenkomst; oneerlijke bedingen; consumentenbescherming

Onderwerp :

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Feiten:

Verzoeker heeft als consument een – aan de CHF gekoppeld – kredietovereenkomst gesloten met de bank (verweerder). Verzoeker heeft zich ertoe verbonden om dit krediet terug te betalen vermeerderd met de contractuele rente (die variabel van aard was en zou worden vastgesteld overeenkomstig de door de kredietgever genomen besluiten), met een tegenwaarde in HRK volgens de gemiddelde wisselkoers van de nationale bank. Verzoeker was van mening dat de contractuele bedingen over de gehanteerde wisselkoers en de eenzijdige wijziging van de rentevoet ongeldig waren en heeft de rechter in eerste aanleg verzocht om nietigverklaring van de kredietovereenkomst of, subsidiair, om gedeeltelijke nietigverklaring daarvan (vergezeld van een vordering tot restitutie). Op 18-01-2016 heeft verzoeker met de kredietgever een aanvullende overeenkomst bij de kredietovereenkomst gesloten waarbij bepaalde bedingen van de overeenkomst zijn gewijzigd. Verzoeker was van mening dat de kredietgever hiermee de facto een deel van zijn vordering heeft voldaan, en heeft zijn vordering slechts gehandhaafd wat betreft het verzoek om nietigverklaring van de bedingen betreffende de eenzijdige wijziging van de rentevoet en de vordering tot restitutie. Verzoekers vordering is afgewezen en het beroep daartegen is verworpen. Aangezien verzoeker de aanvullende overeenkomst heeft gesloten, kon hij niet rechtsgeldig verzoeken om nietigverklaring van het contractuele beding betreffende de eenzijdige wijziging van de rentevoet. Dit beding is namelijk niet meer van toepassing. Verzoeker kon ook niet verzoeken om restitutie alsof de aanvullende overeenkomst nooit was gesloten. Verzoeker heeft verzocht om herziening van deze onherroepelijk geworden beslissing.

Overweging:

Met het onderhavige verzoek verzoekt de verwijzende rechter om uitlegging inzake de verenigbaarheid met het Unierecht van een nationale bepaling die door Kroatië is vastgesteld na haar toetreding tot de Europese Unie en die voor de genoemde overeenkomst, die vóór haar toetreding is gesloten, rechtsgevolgen sorteert na haar toetreding tot de Europese Unie.

Prejudiciële vragen:

1. Moet richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat de bepalingen ervan van toepassing zijn op een kredietovereenkomst die is gesloten vóór de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie en die betrekking heeft op een krediet dat na deze toetreding is omgezet krachtens een wet die door de Republiek Kroatië is vastgesteld na haar toetreding tot de Europese Unie, en is het Hof derhalve bevoegd om de tweede vraag te beantwoorden?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

2. Moet artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bijzondere wet, namelijk de ZID ZPK 2015 (Zakon o konverziji; wet op de omzetting), die enerzijds krachtens een dwingende bepaling de dienstverrichter verplicht om de consument voor te stellen een aanvullende overeenkomst bij de kredietovereenkomst te sluiten op de door deze wet voorgeschreven wijze, waarbij bepaalde contractuele bedingen die op de datum van inwerkingtreding van deze wet (beding betreffende de eenzijdige wijziging van de rentevoet) of later [wisselkoersbeding betreffende het aan de Zwitserse frank (CHF) gekoppelde krediet] bij rechterlijke beslissing nietig zijn verklaard, worden vervangen door geldige contractuele bedingen alsof de partijen bij de overeenkomst van meet af aan waren gebonden door de in de aanvullende overeenkomst vastgestelde bedingen, waardoor de geldigheid van de overeenkomst wordt gewaarborgd, en anderzijds bepaalt dat betalingen die krachtens de oneerlijke bedingen zijn verricht door een consument die vrijwillig heeft ingestemd met de sluiting van de aanvullende overeenkomst, worden gebruikt om te voldoen aan zijn verbintenissen uit hoofde van de bedingen van de geldende aanvullende overeenkomst, namelijk bij wege van een afspraak tot gebruikmaking van eventueel te veel betaalde bedragen of tot terugbetaling daarvan aan de consument indien deze bedragen hoger zijn dan het totaal van de maandelijkse termijnen van het nieuwe aflossingsschema van het krediet, waarbij dit dient te geschieden op de bij die wet vastgestelde wijze?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-154/15, C-307/15 en C-308/15; C-118/17; Ibercaja Banco, C-452/18; C-34/18; C-302/04; C-92/14; BRD Groupe Société Générale, C-698/18 en C-699/18;

Specifiek beleidsterrein: EZK; FIN;